Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- belendend:
-
Wiktionary:
- belendend → daneben, anliegend, benachbart
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor belendend (Nederlands) in het Duits
belendend:
-
belendend (omliggend; naburig)
umliegend; angrenzend; anliegend-
umliegend bijvoeglijk naamwoord
-
angrenzend bijvoeglijk naamwoord
-
anliegend bijvoeglijk naamwoord
-
-
belendend (aangrenzend; aanpalend)
angrenzend; anliegend; benachbart-
angrenzend bijvoeglijk naamwoord
-
anliegend bijvoeglijk naamwoord
-
benachbart bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor belendend:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
angrenzend | aangrenzend; aanpalend; belendend; naburig; omliggend | aanliggend |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anliegend | aangrenzend; aanpalend; belendend; naburig; omliggend | aanliggend |
benachbart | aangrenzend; aanpalend; belendend | aanliggend |
umliegend | belendend; naburig; omliggend |
Duits
Uitgebreide vertaling voor belendend (Duits) in het Nederlands
belendend: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- übel: naar; misselijk; onwel; onpasselijk; kwalijk; snood; slecht; gemeen; vals; min; ongesteld; menstruerend; boos; kwaad; woest; razend; nijdig; kwaadwillig; furieus; ziedend; toornig; vertoornd; met slechte intentie; spinnijdig
- endend: aflopend; eindigend
- Übel: klacht; bezwaar; grief; het klagen; ziekte; zeer; onvolkomenheid; mankement; euvel; ongemak; ongerief; kwaaltje; slordigheid; wanordelijkheid