Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- neerzetten:
-
Wiktionary:
- neerzetten → hinstellen
- neerzetten → setzen, legen, stellen, aufstellen, abstellen, hinstellen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor neerzetten (Nederlands) in het Duits
neerzetten:
-
neerzetten (deponeren; leggen; plaatsen; zetten; neerleggen; stationeren)
setzen; legen; einstellen; hinstellen; stellen; aufstellen; installieren; unterbringen; anbringen; herstellen; abstellen; hinlegen; einräumen; ablegen; beisetzen; stationieren; einordnen; einrücken; gruppieren; abstreifen; austreiben-
installieren werkwoord (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)
-
stationieren werkwoord (stationiere, stationierst, stationiert, stationierte, stationiertet, stationiert)
-
neerzetten (plaatsen; zetten; bijzetten)
Conjugations for neerzetten:
o.t.t.
- zet neer
- zet neer
- zet neer
- zetten neer
- zetten neer
- zetten neer
o.v.t.
- zette neer
- zette neer
- zette neer
- zetten neer
- zetten neer
- zetten neer
v.t.t.
- heb neergezet
- hebt neergezet
- heeft neergezet
- hebben neergezet
- hebben neergezet
- hebben neergezet
v.v.t.
- had neergezet
- had neergezet
- had neergezet
- hadden neergezet
- hadden neergezet
- hadden neergezet
o.t.t.t.
- zal neerzetten
- zult neerzetten
- zal neerzetten
- zullen neerzetten
- zullen neerzetten
- zullen neerzetten
o.v.t.t.
- zou neerzetten
- zou neerzetten
- zou neerzetten
- zouden neerzetten
- zouden neerzetten
- zouden neerzetten
en verder
- ben neergezet
- bent neergezet
- is neergezet
- zijn neergezet
- zijn neergezet
- zijn neergezet
diversen
- zet neer!
- zet neer!
- neergezet
- neerzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor neerzetten:
Synoniemen voor "neerzetten":
Antoniemen van "neerzetten":
Verwante definities voor "neerzetten":
Wiktionary: neerzetten
neerzetten
Cross Translation:
verb
-
iets op een lagere plek plaatsen
- neerzetten → hinstellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• neerzetten | → setzen; legen; stellen; aufstellen | ↔ set — to put something down |
• neerzetten | → stellen; abstellen; hinstellen; aufstellen | ↔ stand — to place in an upright or standing position |