Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- afspelen:
- Afspelen:
-
Wiktionary:
- afspelen → abspielen, sich abspielen
- afspelen → abspielen, spielen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afspelen (Nederlands) in het Duits
afspelen:
-
afspelen
-
afspelen
wiedergeben-
wiedergeben werkwoord (gebe wieder, gibst wieder, gibt wieder, gab wieder, gabt wieder, wiedergegeben)
-
-
afspelen
die Wiedergabe
Conjugations for afspelen:
o.t.t.
- speel af
- speelt af
- speelt af
- spelen af
- spelen af
- spelen af
o.v.t.
- speelde af
- speelde af
- speelde af
- speelden af
- speelden af
- speelden af
v.t.t.
- heb afgespeeld
- hebt afgespeeld
- heeft afgespeeld
- hebben afgespeeld
- hebben afgespeeld
- hebben afgespeeld
v.v.t.
- had afgespeeld
- had afgespeeld
- had afgespeeld
- hadden afgespeeld
- hadden afgespeeld
- hadden afgespeeld
o.t.t.t.
- zal afspelen
- zult afspelen
- zal afspelen
- zullen afspelen
- zullen afspelen
- zullen afspelen
o.v.t.t.
- zou afspelen
- zou afspelen
- zou afspelen
- zouden afspelen
- zouden afspelen
- zouden afspelen
diversen
- speel af!
- speelt af!
- afgespeeld
- afspelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afspelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Wiedergabe | afspelen | aanfok; equivalent; fok; fokkerij; omschrijving; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abspielen | afspelen | |
wiedergeben | afspelen | berichten; beschrijven; informeren; meedelen; melden; navertellen; rapporteren; restitueren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; verslag uitbrengen; vertolken; weergeven |
Wiktionary: afspelen
afspelen
Cross Translation:
verb
-
afdraaien
- afspelen → abspielen
-
tot het einde toe spelen
- afspelen → abspielen
-
iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
- afspelen → abspielen
-
zich ~: gebeuren
- afspelen → sich abspielen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afspelen | → abspielen; spielen | ↔ play — use a device to hear (a recording) |
Afspelen:
-
Afspelen
Wiedergeben-
Wiedergeben werkwoord
-
Vertaal Matrix voor Afspelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Wiedergeben | Afspelen |