Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
laag:
- Schicht; Belag; Staffel; Staffelstellung; Niveau; Stufe; Plan; Ebene; Höhe; Maßstab; Stock; Vorsatz; Konzept; Vorhaben; Entwurf; Stockwerk; Etage; Kriterium; Gradation; Abriß; Entwürfe; Skala; Idee; Projekt
- gering; einfach; winzig; niederträchtig; gemein; kleinlich; mies; banal; gängig; gehässig; verrucht; landläufig; schuftig; falsch; dürftig; fühllos; alltäglich; heimtückisch; schamlos; hinterhältig; hinterlistig; schmählich; niedrig; tief; schofel; schwach; schäbig; trivial; schändlich; von niedrigem Niveau; platt; nierderträchtig; verächtlich; schweinisch; tückisch
-
Wiktionary:
- laagheid → Infamie, Garstigkeit, Schmuß, Gemeinheit, Filzigkeit
- laag → Lage, Schicht
- laag → niedrig
- laag → Lager, Klasse, Beschichtung, unten, Lage, Bekleidungsschicht, Schicht, niedrig, Blatt, Platte, Rang, Etage, gemein, infam, verachtenswert, verächtlich, verabscheuenswert, verabscheuenswürdig, abscheulich, gräßlich, scheußlich, gräulich, Scheibe, verzagt
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor laagheid (Nederlands) in het Duits
laag:
-
laag (laaghartig; laag-bij-de-grond; gemeen; onedel)
gering; einfach; winzig; niederträchtig; gemein; kleinlich; mies; banal; gängig; gehässig; verrucht; landläufig; schuftig; falsch; dürftig; fühllos; alltäglich; heimtückisch; schamlos; hinterhältig; hinterlistig; schmählich-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
winzig bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
kleinlich bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
verrucht bijvoeglijk naamwoord
-
landläufig bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
fühllos bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
schmählich bijvoeglijk naamwoord
-
-
laag (niet hoog)
niedrig; tief; gering; niederträchtig; schofel; mies; schwach; dürftig; schäbig; banal; falsch; fühllos; trivial; schuftig; schändlich-
niedrig bijvoeglijk naamwoord
-
tief bijvoeglijk naamwoord
-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
fühllos bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
schändlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
laag (laag liggend; diep)
von niedrigem Niveau-
von niedrigem Niveau bijvoeglijk naamwoord
-
-
laag (vuig; banaal)
platt; nierderträchtig; gemein; trivial-
platt bijvoeglijk naamwoord
-
nierderträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
-
laag (verachtelijk)
verächtlich; schäbig; schweinisch; tückisch-
verächtlich bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
schweinisch bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor laag:
Verwante woorden van "laag":
Synoniemen voor "laag":
Antoniemen van "laag":
Verwante definities voor "laag":
Wiktionary: laag
laag
Cross Translation:
noun
laag
-
iets dat zich in twee richtingen uitstrekt maar in de derde een beperkte dikte heeft
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• laag | → Lager | ↔ bed — deposit of ore, coal etc. |
• laag | → Klasse | ↔ class — social grouping, based on job, wealth, etc. |
• laag | → Beschichtung | ↔ coat — covering of material, such as paint |
• laag | → unten | ↔ down — on a lower level than before |
• laag | → Lage | ↔ layer — single thickness of some material covering a surface |
• laag | → Bekleidungsschicht | ↔ layer — item of clothing worn under or over another |
• laag | → Schicht | ↔ layer — deposit |
• laag | → niedrig | ↔ low — in a position comparatively close to the ground |
• laag | → Blatt; Platte | ↔ sheet — sheet of material |
• laag | → Schicht | ↔ sheet — expanse of material on the ground |
• laag | → Schicht; Rang; Etage | ↔ tier — layer or rank |
• laag | → gemein; infam; verachtenswert; verächtlich; verabscheuenswert; verabscheuenswürdig; abscheulich; gräßlich; scheußlich; gräulich | ↔ abject — Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable. |
• laag | → Scheibe; Schicht | ↔ gisement — marine|fr situation des côtes de la mer. |
• laag | → verzagt | ↔ lâche — Qui n’est pas tendre, qui n’est pas serrer comme il pouvoir ou devoir l’être. |
Wiktionary: laagheid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• laagheid | → Infamie | ↔ abjection — État d’abaissement qui attire le mépris de tous. |
• laagheid | → Garstigkeit; Schmuß; Gemeinheit; Filzigkeit | ↔ vilenie — désuet|fr action de vilain. |