Nederlands
Uitgebreide vertaling voor plannen (Nederlands) in het Duits
plannen:
-
plannen
planen; ausdenken; austüfteln; ausklügeln; sich ausdenken-
austüfteln werkwoord (tüftele aus, tüftelst aus, tüftelt aus, tüftelte aus, tüfteltet aus, ausgetüftelt)
-
ausklügeln werkwoord (klügele aus, klügelst aus, klügelt aus, klügelte aus, klügeltet aus, ausgeklügelt)
-
sich ausdenken werkwoord (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)
-
plannen
Conjugations for plannen:
o.t.t.
- plan
- plant
- plant
- plannen
- plannen
- plannen
o.v.t.
- plande
- plande
- plande
- planden
- planden
- planden
v.t.t.
- heb gepland
- hebt gepland
- heeft gepland
- hebben gepland
- hebben gepland
- hebben gepland
v.v.t.
- had gepland
- had gepland
- had gepland
- hadden gepland
- hadden gepland
- hadden gepland
o.t.t.t.
- zal plannen
- zult plannen
- zal plannen
- zullen plannen
- zullen plannen
- zullen plannen
o.v.t.t.
- zou plannen
- zou plannen
- zou plannen
- zouden plannen
- zouden plannen
- zouden plannen
en verder
- ben gepland
- bent gepland
- is gepland
- zijn gepland
- zijn gepland
- zijn gepland
diversen
- plan!
- plant!
- gepland
- plannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor plannen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Zeitplan festlegen | plannen | |
ausdenken | plannen | bedenken; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |
ausklügeln | plannen | bedenken; fantaseren; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |
austüfteln | plannen | bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |
planen | plannen | bedenken; beramen; fantaseren; plan beramen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen |
sich ausdenken | plannen | bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plan beramen; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen |
Verwante woorden van "plannen":
Wiktionary: plannen
plannen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plannen | → kalkulieren | ↔ calculate — (intransitive) plan |
• plannen | → planen | ↔ plan — to create a plan for |
• plannen | → planen; vorhaben | ↔ plan — to intend |
• plannen | → programmieren | ↔ program — put together the schedule of an event |
• plannen | → ansetzen; planen | ↔ slate — schedule |
plan:
Vertaal Matrix voor plan:
Verwante woorden van "plan":
Synoniemen voor "plan":
Verwante definities voor "plan":
Wiktionary: plan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plan | → Agenda | ↔ agenda — temporally organized plan |
• plan | → Plan | ↔ blueprint — any detailed plan of action |
• plan | → Entwurf | ↔ blueprint — any detailed technical drawing |
• plan | → Plan | ↔ plan — set of intended actions |
• plan | → Plan | ↔ plan — 2-dimensional drawing from above |
• plan | → Absicht; Plan; Ziel; Zweck | ↔ dessein — Intention d’exécuter quelque chose (sens général) |
• plan | → Abriß; Entwurf; Plan; Riß; Grundriß; Karte | ↔ plan — À classer |
• plan | → Entwurf; Plan; Projekt; Abriß; Riß; Grundriß | ↔ projet — dessein, idée de ce qu’on penser réaliser, conception des moyens qu’on croire utiles pour exécuter ce qu’on médite. |
• plan | → Absicht; Plan; Äußerung; Ausspruch | ↔ propos — parole échanger dans la conversation. |
Computer vertaling door derden: