Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. omklemmen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omklemmen (Nederlands) in het Duits

omklemmen:

omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)

  1. omklemmen (klemmen; knellen)
    klammern; umklammern; zwängen
    • klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • umklammern werkwoord (umklammere, umklammerst, umklammert, umklammerte, umklammertet, umklammert)
    • zwängen werkwoord (zwänge, zwängst, zwängt, zwängte, zwängtet, gezwängt)

Conjugations for omklemmen:

o.t.t.
  1. omklem
  2. omklemt
  3. omklemt
  4. omklemmen
  5. omklemmen
  6. omklemmen
o.v.t.
  1. omklemde
  2. omklemde
  3. omklemde
  4. omklemden
  5. omklemden
  6. omklemden
v.t.t.
  1. heb omklemd
  2. hebt omklemd
  3. heeft omklemd
  4. hebben omklemd
  5. hebben omklemd
  6. hebben omklemd
v.v.t.
  1. had omklemd
  2. had omklemd
  3. had omklemd
  4. hadden omklemd
  5. hadden omklemd
  6. hadden omklemd
o.t.t.t.
  1. zal omklemmen
  2. zult omklemmen
  3. zal omklemmen
  4. zullen omklemmen
  5. zullen omklemmen
  6. zullen omklemmen
o.v.t.t.
  1. zou omklemmen
  2. zou omklemmen
  3. zou omklemmen
  4. zouden omklemmen
  5. zouden omklemmen
  6. zouden omklemmen
en verder
  1. ben omklemd
  2. bent omklemd
  3. is omklemd
  4. zijn omklemd
  5. zijn omklemd
  6. zijn omklemd
diversen
  1. omklem!
  2. omklemt!
  3. omklemd
  4. omklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omklemmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klammern hechting; vasthechting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klammern klemmen; knellen; omklemmen aanhechten; bevestigen; hechten; klampen; klinken; vastklinken; vastnaaien
umklammern klemmen; knellen; omklemmen
zwängen klemmen; knellen; omklemmen dwingen; dwingen te doen

Wiktionary: omklemmen


Cross Translation:
FromToVia
omklemmen greifen clasp — take hold of; grab tightly