Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. rijten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rijten (Nederlands) in het Duits

rijten:

rijten werkwoord (rijt, reet, reten, gereten)

  1. rijten (openscheuren; losscheuren; openrijten)
    reißen; einreißen; aufreißen; aufbrechen
    • reißen werkwoord (reiße, reißest, reißt, riß, rißt, gerissen)
    • einreißen werkwoord (reiße ein, reißt ein, riß ein, rißt ein, eingerissen)
    • aufreißen werkwoord
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)

Conjugations for rijten:

o.t.t.
  1. rijt
  2. rijt
  3. rijt
  4. rijten
  5. rijten
  6. rijten
o.v.t.
  1. reet
  2. reet
  3. reet
  4. reten
  5. reten
  6. reten
v.t.t.
  1. heb gereten
  2. hebt gereten
  3. heeft gereten
  4. hebben gereten
  5. hebben gereten
  6. hebben gereten
v.v.t.
  1. had gereten
  2. had gereten
  3. had gereten
  4. hadden gereten
  5. hadden gereten
  6. hadden gereten
o.t.t.t.
  1. zal rijten
  2. zult rijten
  3. zal rijten
  4. zullen rijten
  5. zullen rijten
  6. zullen rijten
o.v.t.t.
  1. zou rijten
  2. zou rijten
  3. zou rijten
  4. zouden rijten
  5. zouden rijten
  6. zouden rijten
en verder
  1. is gereten
  2. zijn gereten
diversen
  1. rijt!
  2. rijt!
  3. gereten
  4. rijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rijten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufbrechen losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten afreizen; gaan; heengaan; huizen kraken; kapotmaken; knakken; kraken; losbarsten; losbreken; moeren; mollen; omhoogkomen; opbreken; openbreken; openrukken; opensperren; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
aufreißen losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten grootspreken; kapot scheuren; kraken; losbreken; openbreken; openrukken; opensperren; opscheppen; opsnijden; snoeven; verscheuren
einreißen losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten aanwennen; een gewoonte worden; eigenmaken; gewend raken; leren; oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
reißen losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten knapperen; knetteren; rukken; trekken

Wiktionary: rijten

rijten
verb
  1. met een scheurende beweging uit elkaar trekken

Cross Translation:
FromToVia
rijten reißen; einreißen; zerreißen; zerren; zupfen déchirer — Traductions à trier suivant le sens