Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstellen (Nederlands) in het Duits

afstellen:

afstellen werkwoord (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)

  1. afstellen (afstemmen; bijstellen; regelen)
    abstimmen; ablehnen
    • abstimmen werkwoord (stimme ab, stimmst ab, stimmt ab, stimmte ab, stimmtet ab, abgestimmt)
    • ablehnen werkwoord (lehne ab, lehnst ab, lehnt ab, lehnte ab, lehntet ab, abgelehnt)
  2. afstellen (afstemmen)
    abstimmen; einstellen; gleichschalten; gleichrichten
    • abstimmen werkwoord (stimme ab, stimmst ab, stimmt ab, stimmte ab, stimmtet ab, abgestimmt)
    • einstellen werkwoord (r, stellst ein, stellt ein, stellte ein, stelltet ein, eingestellt)
    • gleichschalten werkwoord (gleichschalte, gleichschaltest, gleichschaltet, gleichschaltete, gleichschaltetet, gegleichschaltet)
    • gleichrichten werkwoord (gleichrichte, gleichrichtest, gleichrichtet, gleichrichtete, gleichrichtetet, gegleichrichtet)

Conjugations for afstellen:

o.t.t.
  1. stel af
  2. stelt af
  3. stelt af
  4. stellen af
  5. stellen af
  6. stellen af
o.v.t.
  1. stelde af
  2. stelde af
  3. stelde af
  4. stelden af
  5. stelden af
  6. stelden af
v.t.t.
  1. heb afgesteld
  2. hebt afgesteld
  3. heeft afgesteld
  4. hebben afgesteld
  5. hebben afgesteld
  6. hebben afgesteld
v.v.t.
  1. had afgesteld
  2. had afgesteld
  3. had afgesteld
  4. hadden afgesteld
  5. hadden afgesteld
  6. hadden afgesteld
o.t.t.t.
  1. zal afstellen
  2. zult afstellen
  3. zal afstellen
  4. zullen afstellen
  5. zullen afstellen
  6. zullen afstellen
o.v.t.t.
  1. zou afstellen
  2. zou afstellen
  3. zou afstellen
  4. zouden afstellen
  5. zouden afstellen
  6. zouden afstellen
diversen
  1. stel af!
  2. stelt af!
  3. afgesteld
  4. afstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstellen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstellen (inregelen; afstemmen; regelen; instellen)
    Einstellen; die Feineinstellung; Abstimmen

Vertaal Matrix voor afstellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abstimmen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
Einstellen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen aanpassing; bijstelling; het plaatsen; huren van persoon; inhuren; plaatsing
Feineinstellung afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ablehnen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afdrijven; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bedanken; danken; declineren; ongeschikt verklaren; ontheffen; ontslaan; ricocheren; terugwijzen; uitsturen; verlijeren; vertikken; verweren; verwerpen; verzenden; wegstemmen; wegsturen; wegzenden; weigeren; wraken
abstimmen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstemmen; gelijkschakelen; kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen
einstellen afstellen; afstemmen aannemen; aanstellen; aantrekken; afbestellen; afgelasten; afstemmen; afzeggen; annuleren; benoemen; bewaren; deponeren; detacheren; halt houden; het werk neerleggen als protest; in dienst nemen; inhuren; installeren; instellen; intrekken; leggen; neerleggen; neerzetten; nietig verklaren; onderuit halen; opzij leggen; plaatsen; staken; stationeren; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; wegzetten; werkonderbreken; zetten
gleichrichten afstellen; afstemmen afstemmen; gelijkrichten; gelijkschakelen; kalibreren; richten; uitbalanceren; uitlijnen
gleichschalten afstellen; afstemmen afstemmen; gelijkschakelen

Wiktionary: afstellen

afstellen
verb
  1. regelbare parameters zo kiezen dat een toestel voor een bepaald doel gereed is

Cross Translation:
FromToVia
afstellen verbinden; verknüpfen; fügen; gesellen; vereinigen; addieren; beifügen; zufügen; hinzutun; zugeben; anfügen; hinzufügen; beilegen; ergänzen; hinzusetzen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.