Overzicht
Frans naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. rabâchage:


Frans

Uitgebreide vertaling voor rabâchage (Frans) in het Zweeds

rabâchage:

rabâchage [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le rabâchage (tripotage)
    schabbel; röra
    • schabbel zelfstandig naamwoord
    • röra [-en] zelfstandig naamwoord
  2. le rabâchage (plaintes; lamentations)
    gnällande; knotande

Vertaal Matrix voor rabâchage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gnällande lamentations; plaintes; rabâchage
knotande lamentations; plaintes; rabâchage
röra rabâchage; tripotage amalgame; barbouillage; bataclan; bazar; bibine; bordel; bousillage; bric-à-brac; brouillon; chahut; charogne; chinoiseries; cochonnerie; cumul; désordre; encombrement; entassement; fouillis; fourbi; fourrage; foutoir; gribouillage; mélange; méli-mélo; pagaille; pagaïe; pagaïlle; piquette; pot-au-feu; pot-pourri; pourriture; pêle-mêle; ramassis; rassemblement; rinçure; salade; saleté; saletés; tas; tas de décombres; troupe; vêtements de rebut
schabbel rabâchage; tripotage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
röra actionner; activer; agiter; aller; atteindre; attiser; bouger; compatir; concerner; effleurer; exciter à; frôler; intéresser; marquer d'un point; mixer; mélanger; partir; regarder; remuer; s'agir de; s'intéresser; se déplacer; se mouvoir; se rapporter à; se rendre à; toquer; toucher; toucher légèrement; toucher quelque chose; toucher un moment; toucher à peine à; émouvoir
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knotande bougon; d'un ton bourru; d'un ton râleur; grincheuse; grincheux; grognon; grognonne; maussade; renfrogné

Synoniemen voor "rabâchage":