Home ->Woordenboeken ->Frans/Zweeds ->Zoek: botte

Franse en Zweedse zoekresultaten voor: botte

Overzicht
Frans naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. botte:
  2. botté:
  3. botter:
  4. boëtte:
  5. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor botte (Frans) in het Zweeds

botte:

botte [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la botte
    stövel
    • stövel [-en] zelfstandig naamwoord
  2. la botte (gerbe; faisceau)
    bunt; knippa; kärve
    • bunt [-en] zelfstandig naamwoord
    • knippa [-en] zelfstandig naamwoord
    • kärve [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor botte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bunt botte; faisceau; gerbe comble; des tas de gens; faisceau; ferme; foule; grand nombre de personnes; grande quantité de personnes; horde; lot; masse; meute; multitude de gens; offre groupée; troupe
knippa botte; faisceau; gerbe filet; traînée
kärve botte; faisceau; gerbe
stövel botte

Synoniemen voor "botte":


Wiktionary: botte

botte
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
Cross Translation:
FromToVia
• botte → känga; stövel ↔ boot — heavy shoe that covers part of the leg

botté:

botté bijvoeglijk naamwoord

  1. botté
    stövelklädd

Vertaal Matrix voor botté:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stövelklädd botté

botte vorm van botter:

botter werkwoord (botte, bottes, bottons, bottez, )

  1. botter (donner des coups de pied; frapper du pied)
    sparka; fjutta; kicka; rekylera
    • sparka werkwoord (sparkar, sparkade, sparkat)
    • fjutta werkwoord (fjuttar, fjuttade, fjuttat)
    • kicka werkwoord (kickar, kickade, kickat)
    • rekylera werkwoord

Conjugations for botter:

Présent
  1. botte
  2. bottes
  3. botte
  4. bottons
  5. bottez
  6. bottent
imparfait
  1. bottais
  2. bottais
  3. bottait
  4. bottions
  5. bottiez
  6. bottaient
passé simple
  1. bottai
  2. bottas
  3. botta
  4. bottâmes
  5. bottâtes
  6. bottèrent
futur simple
  1. botterai
  2. botteras
  3. bottera
  4. botterons
  5. botterez
  6. botteront
subjonctif présent
  1. que je botte
  2. que tu bottes
  3. qu'il botte
  4. que nous bottions
  5. que vous bottiez
  6. qu'ils bottent
conditionnel présent
  1. botterais
  2. botterais
  3. botterait
  4. botterions
  5. botteriez
  6. botteraient
passé composé
  1. ai botté
  2. as botté
  3. a botté
  4. avons botté
  5. avez botté
  6. ont botté
divers
  1. botte!
  2. bottez!
  3. bottons!
  5. botté
  6. bottant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor botter:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fjutta botter; donner des coups de pied; frapper du pied
kicka botter; donner des coups de pied; frapper du pied
rekylera botter; donner des coups de pied; frapper du pied
sparka botter; donner des coups de pied; frapper du pied congédier; débaucher; décharger; déclencher; dégommer; démarer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre en marche; mettre sur le pavé; renvoyer

Synoniemen voor "botter":


Wiktionary: botter

Cross Translation:
FromToVia
• botter → sparka ↔ boot — kick
• botter → sparka ↔ kick — strike with or raise the foot or leg
• botter → knulla ↔ ficken — vulgär, transitiv, intransitiv: den Geschlechtsakt vollziehen, koitieren

boëtte:

boëtte [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la boëtte (appât; bouette; boitte)
    fiskelock

Vertaal Matrix voor boëtte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fiskelock appât; boitte; bouette; boëtte

Synoniemen voor "boëtte":


Verwante vertalingen van botte







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0539 seconde
Page rendered in 1.0 seconds