Home ->Woordenboeken ->Frans/Zweeds ->Zoek: fléau

Franse en Zweedse zoekresultaten voor: fléau

Overzicht

Frans naar Zweeds: Meer gegevens...

fléau:
- epedemi; pest
Wiktionary:
- fléau → slaga
- fléau → slaga, gissel, plåga

Frans

Uitgebreide vertaling voor fléau (Frans) in het Zweeds

fléau:

fléau [le ~] zelfstandig naamwoord

le fléau (plaies; épidémie; peste; maladie contagieuse)
epedemi; pest
- epedemi zelfstandig naamwoord
- pest [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fléau:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
epedemi	fléau; maladie contagieuse; peste; plaies; épidémie
pest	fléau; maladie contagieuse; peste; plaies; épidémie	casse-pieds; gêneur; gêneuse; importun; importune

Synoniemen voor "fléau":

calamité; catastrophe; punition; châtiment; peine; condamnation; pénitence; sanction; correction; damnation; répression; vengeance; gage

Wiktionary: fléau

fléau

noun

Outil servant à battre le grain
- fléau → slaga

Cross Translation:

From	To	Via
• fléau	→ slaga	↔ flail — tool
• fléau	→ gissel; plåga	↔ scourge — a persistent pest, illness, or source of trouble
• fléau	→ slaga	↔ Dreschflegel — landwirtschaftliches Gerät zum Dreschen mit der Hand mit starkem hölzernem Stiel, an dessen oberem Ende mit kurzen Riemen ein Knüppel aus Hartholz beweglich befestigt ist
• fléau	→ slaga	↔ Flegel — Landwirtschaft: ein bäuerliches Handgerät mit einem Stiel und einer Keule zum Trennen (Dreschen) der Getreidekörner vom Stroh
• fléau	→ gissel	↔ Geißel — etwas, das die Lebensgrundlage erheblich beeinträchtigt
• fléau	→ slaga	↔ dorsvlegel — een houten landbouwwerktuig om graan te dorsen