Troubles: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

troubles:
- rellen; oproeren
- kwetsuren; verwondingen; wonden; labyrint; doolhof; warboel; warnet; ongeregeldheden; onlusten; verstoringen
troubler:
- verstoren; vertoornen; vertroebelen; troebel maken; verlegen maken
Wiktionary:
- troubler → vertroebelen, verduisteren, dooreenhalen, van zijn stuk brengen, verwarren, verwisselen, agiteren, ophitsen, opruien, opstoken, opwinden, schudden, lastigvallen
- troubler → verwarren, overdonderen, invloed hebben op, beroeren, storen, ergeren, kwaad maken, uit zijn evenwicht brengen

Frans

Uitgebreide vertaling voor troubles (Frans) in het Nederlands

troubles:

troubles [la ~] zelfstandig naamwoord

la troubles (émeutes; rébellions; révoltes; commotions; résurrections; soulèvements populaires; agitations)
de rellen; de oproeren
- rellen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- oproeren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

troubles [le ~] zelfstandig naamwoord

le troubles (blessures; perturbations)
de kwetsuren; de verwondingen; de wonden
- kwetsuren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- verwondingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- wonden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
le troubles (labyrinthe; bordel; dédale; ravage; pagaille; désordre; heurt; lutte; litige; dispute; dégâts; conflit; confusion; discorde; chaos; démêlé; brouillamini)
het labyrint; de doolhof; de warboel; het warnet
- labyrint [het ~] zelfstandig naamwoord
- doolhof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- warboel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- warnet [het ~] zelfstandig naamwoord
le troubles (désordres)
de ongeregeldheden; de onlusten
- ongeregeldheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- onlusten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
le troubles (perturbations; détraquements)
de verstoringen
- verstoringen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor troubles:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
doolhof	bordel; brouillamini; chaos; conflit; confusion; discorde; dispute; dédale; dégâts; démêlé; désordre; heurt; labyrinthe; litige; lutte; pagaille; ravage; troubles
kwetsuren	blessures; perturbations; troubles
labyrint	bordel; brouillamini; chaos; conflit; confusion; discorde; dispute; dédale; dégâts; démêlé; désordre; heurt; labyrinthe; litige; lutte; pagaille; ravage; troubles
ongeregeldheden	désordres; troubles	irrégularités
onlusten	désordres; troubles
oproeren	agitations; commotions; rébellions; résurrections; révoltes; soulèvements populaires; troubles; émeutes
rellen	agitations; commotions; rébellions; résurrections; révoltes; soulèvements populaires; troubles; émeutes
verstoringen	détraquements; perturbations; troubles
verwondingen	blessures; perturbations; troubles
warboel	bordel; brouillamini; chaos; conflit; confusion; discorde; dispute; dédale; dégâts; démêlé; désordre; heurt; labyrinthe; litige; lutte; pagaille; ravage; troubles	barbouillage; bordel; bousillage; chaos; désordre; fatras; fouillis; gribouillage; pagaille; ramassis
warnet	bordel; brouillamini; chaos; conflit; confusion; discorde; dispute; dédale; dégâts; démêlé; désordre; heurt; labyrinthe; litige; lutte; pagaille; ravage; troubles
wonden	blessures; perturbations; troubles

Synoniemen voor "troubles":

émeute; insurrection; révolte; agitation; tumulte; sédition; mutinerie

troubles vorm van troubler:

troubler werkwoord (trouble, troubles, troublons, troublez, troublent, troublais, troublait, troublions, troubliez, troublaient, troublai, troublas, troubla, troublâmes, troublâtes, troublèrent, troublerai, troubleras, troublera, troublerons, troublerez, troubleront)

troubler (déranger; perturber; interrompre; gêner; brouiller; irriter; fâcher; mettre en colère)
verstoren; vertoornen
- verstoren werkwoord (verstoor, verstoort, verstoorde, verstoorden, verstoord)
- vertoornen werkwoord (vertoorn, vertoornt, vertoornde, vertoornden, vertoornd)
troubler
vertroebelen; troebel maken
- vertroebelen werkwoord (vertroebel, vertroebelt, vertroebelde, vertroebelden, vertroebeld)
- troebel maken werkwoord (maak troebel, maakt troebel, maakte troebel, maakten troebel, troebel gemaakt)
troubler
verstoren
- verstoren werkwoord (verstoor, verstoort, verstoorde, verstoorden, verstoord)
troubler (embarrasser; intimider; décontenancer)
verlegen maken
- verlegen maken werkwoord (maak verlegen, maakt verlegen, maakte verlegen, maakten verlegen, verlegen gemaakt)

Conjugations for troubler:

Présent

trouble
troubles
trouble
troublons
troublez
troublent

imparfait

troublais
troublais
troublait
troublions
troubliez
troublaient

passé simple

troublai
troublas
troubla
troublâmes
troublâtes
troublèrent

futur simple

troublerai
troubleras
troublera
troublerons
troublerez
troubleront

subjonctif présent

que je trouble
que tu troubles
qu'il trouble
que nous troublions
que vous troubliez
qu'ils troublent

conditionnel présent

troublerais
troublerais
troublerait
troublerions
troubleriez
troubleraient

passé composé

ai troublé
as troublé
a troublé
avons troublé
avez troublé
ont troublé

divers

trouble!
troublez!
troublons!
troublé
troublant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor troubler:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
troebel maken	troubler
verlegen maken	décontenancer; embarrasser; intimider; troubler
verstoren	brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler
vertoornen	brouiller; déranger; fâcher; gêner; interrompre; irriter; mettre en colère; perturber; troubler
vertroebelen	troubler

Synoniemen voor "troubler":

affliger; attrister; accabler; affecter; atterrer; désoler; décourager; chagriner; déchirer; navrer; bafouiller; bredouiller; ânonner; bégayer; barboter; baragouiner; cafouiller; marmonner; compliquer; obscurcir; embrouiller; alambiquer; entortiller; emmêler; aggraver; embarrasser; embroussailler; détraquer; déranger; casser; dérégler; détériorer; démonter; disloquer; pervertir; brouiller; embrumer; assombrir; éclipser; enténébrer; opacifier; émotionner; émouvoir; impressionner; attendrir; toucher; remuer; saisir; exciter; enflammer; alarmer; retourner; gêner; encombrer; entraver; empêcher; obstruer; obturer; restreindre; contraindre; importuner; intimider; incommoder; indisposer; fatiguer; empoisonner; ennuyer; menacer; effrayer; effaroucher; glacer; paralyser; terroriser; perturber; désarçonner; bousculer; renverser; faucher; salir; souiller; tacher; encrasser; maculer; polluer; poisser; abîmer; ternir; croupir; gâcher; corrompre

Wiktionary: troubler

troubler

verb

rendre trouble.
- troubler → vertroebelen; verduisteren; dooreenhalen; van zijn stuk brengen; verwarren; verwisselen; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden

troubler

verb

op hinderlijke wijze iemands aandacht opeisen
- lastigvallen → déranger; troubler

Cross Translation:

From	To	Via
• troubler	→ verwarren; overdonderen	↔ boggle — to confuse or mystify; overwhelm
• troubler	→ invloed hebben op; beroeren	↔ impinge — To interfere with.
• troubler	→ storen; ergeren; kwaad maken	↔ roil — render turbid
• troubler	→ uit zijn evenwicht brengen; verwarren	↔ unhinge — to mentally disturb

Verwante vertalingen van troubles

Remove Ads

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: troubles

Uitgebreide vertaling voor troubles (Frans) in het Nederlands

troubles:

troubles [la ~] zelfstandig naamwoord

la troubles (émeutes; rébellions; révoltes; commotions; résurrections; soulèvements populaires; agitations)

troubles [le ~] zelfstandig naamwoord

le troubles (blessures; perturbations)

le troubles (labyrinthe; bordel; dédale; ravage; pagaille; désordre; heurt; lutte; litige; dispute; dégâts; conflit; confusion; discorde; chaos; démêlé; brouillamini)

le troubles (désordres)

le troubles (perturbations; détraquements)

Vertaal Matrix voor troubles:

Synoniemen voor "troubles":

troubles vorm van troubler:

troubler werkwoord (trouble, troubles, troublons, troublez, troublent, troublais, troublait, troublions, troubliez, troublaient, troublai, troublas, troubla, troublâmes, troublâtes, troublèrent, troublerai, troubleras, troublera, troublerons, troublerez, troubleront)

troubler (déranger; perturber; interrompre; gêner; brouiller; irriter; fâcher; mettre en colère)

troubler

troubler

troubler (embarrasser; intimider; décontenancer)

Conjugations for troubler:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor troubler:

Synoniemen voor "troubler":

Wiktionary: troubler

Verwante vertalingen van troubles