Frans

Uitgebreide vertaling voor traduit (Frans) in het Nederlands

traduit:

traduit bijvoeglijk naamwoord

  1. traduit
    vertaald

Vertaal Matrix voor traduit:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vertaald traduit

Synoniemen voor "traduit":


traduit vorm van traduire:

traduire werkwoord (traduis, traduit, traduisons, traduisez, )

  1. traduire (interpréter; rendre; exprimer; )
    translateren; overbrengen; vertalen; vertolken
    • translateren werkwoord
    • overbrengen werkwoord (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
    • vertalen werkwoord (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  2. traduire (faire une traduction; interpréter)
    vertalen; interpreteren; vertolken
    • vertalen werkwoord (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • interpreteren werkwoord (interpreteer, interpreteert, interpreteerde, interpreteerden, geïnterpreteerd)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  3. traduire (interpréter)
    vertalen; translateren; vertolken; overzetten
    • vertalen werkwoord (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • translateren werkwoord
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
    • overzetten werkwoord (zet over, zette over, zetten over, overgezet)
  4. traduire (refléter; exprimer; reproduire; rendre; interpréter)
    beschrijven; weergeven
    • beschrijven werkwoord (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • weergeven werkwoord (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  5. traduire (exprimer; raconter; prononcer; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uiting geven aan werkwoord
    • uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  6. traduire (assigner; citer en justice; citer; appeler)
    dagvaarden
    • dagvaarden werkwoord (dagvaard, dagvaardt, dagvaardde, dagvaardden, gedagvaard)

Conjugations for traduire:

Présent
  1. traduis
  2. traduis
  3. traduit
  4. traduisons
  5. traduisez
  6. traduisent
imparfait
  1. traduisais
  2. traduisais
  3. traduisait
  4. traduisions
  5. traduisiez
  6. traduisaient
passé simple
  1. traduisis
  2. traduisis
  3. traduisit
  4. traduisîmes
  5. traduisîtes
  6. traduisirent
futur simple
  1. traduirai
  2. traduiras
  3. traduira
  4. traduirons
  5. traduirez
  6. traduiront
subjonctif présent
  1. que je traduise
  2. que tu traduises
  3. qu'il traduise
  4. que nous traduisions
  5. que vous traduisiez
  6. qu'ils traduisent
conditionnel présent
  1. traduirais
  2. traduirais
  3. traduirait
  4. traduirions
  5. traduiriez
  6. traduiraient
passé composé
  1. ai traduit
  2. as traduit
  3. a traduit
  4. avons traduit
  5. avez traduit
  6. ont traduit
divers
  1. traduis!
  2. traduisez!
  3. traduisons!
  4. traduit
  5. traduisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor traduire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overbrengen dénonciation; rapportage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschrijven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire apprendre; caractériser; croquer; dire; décrire; définir; dépeindre; esquisser; expliquer; faire le compte rendu de; interpréter; raconter; ébaucher; écrire
dagvaarden appeler; assigner; citer; citer en justice; traduire
interpreteren faire une traduction; interpréter; traduire
overbrengen exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire communiquer; transférer
overzetten interpréter; traduire déplacer; muter; transférer
translateren exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire
uitdrukken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; pincer; presser; éteindre
uitdrukking geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiten avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; manifester
uiting geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
vertalen exprimer; faire une traduction; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire
vertolken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; faire une traduction; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; refléter; rendre; reproduire; restituer; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire imiter; interpréter; personnifier; représenter
verwoorden avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire aborder; exprimer; exprimer per des paroles; formuler; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer
weergeven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire afficher; restituer

Synoniemen voor "traduire":


Wiktionary: traduire

traduire
verb
  1. Faire la traduction d’un texte ou de paroles ou de tout document depuis une langue vers une autre langue.
traduire
verb
  1. het omzetten van geschreven of gesproken informatie naar een andere taal

Cross Translation:
FromToVia
traduire tolken; vertalen interpret — to act as an interpreter
traduire vertalen; overzetten translate — to change text from one language to another
traduire vertalen übersetzen — (transitiv) etwas in eine andere Sprache übertragen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor traduit (Nederlands) in het Frans

traduit vorm van uittreden:

uittreden werkwoord (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)

  1. uittreden (aftreden; terugtrekken)
    se retirer; démissionner; abdiquer; quitter; se dérober; partir; s'en aller
    • se retirer werkwoord
    • démissionner werkwoord (démissionne, démissionnes, démissionnons, démissionnez, )
    • abdiquer werkwoord (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • se dérober werkwoord
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • s'en aller werkwoord
  2. uittreden (ontslag nemen; zich terugtrekken)

Conjugations for uittreden:

o.t.t.
  1. treed uit
  2. treedt uit
  3. treedt uit
  4. treden uit
  5. treden uit
  6. treden uit
o.v.t.
  1. trad uit
  2. trad uit
  3. trad uit
  4. traden uit
  5. traden uit
  6. traden uit
v.t.t.
  1. ben uitgetreden
  2. bent uitgetreden
  3. is uitgetreden
  4. zijn uitgetreden
  5. zijn uitgetreden
  6. zijn uitgetreden
v.v.t.
  1. was uitgetreden
  2. was uitgetreden
  3. was uitgetreden
  4. waren uitgetreden
  5. waren uitgetreden
  6. waren uitgetreden
o.t.t.t.
  1. zal uittreden
  2. zult uittreden
  3. zal uittreden
  4. zullen uittreden
  5. zullen uittreden
  6. zullen uittreden
o.v.t.t.
  1. zou uittreden
  2. zou uittreden
  3. zou uittreden
  4. zouden uittreden
  5. zouden uittreden
  6. zouden uittreden
diversen
  1. treed uit!
  2. treedt uit!
  3. uitgetreden
  4. uittredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uittreden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abdiquer aftreden; terugtrekken; uittreden bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verlaten; vertrekken; wegvallen
démissioner ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
démissionner aftreden; terugtrekken; uittreden heengaan; verlaten; vertrekken
partir aftreden; terugtrekken; uittreden aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; smeren; sneuvelen; starten; sterven; uitzeilen; vallen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
prendre son congé ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
quitter aftreden; terugtrekken; uittreden afreizen; afsluiten; gaan; heengaan; in de steek laten; opbreken; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
s'en aller aftreden; terugtrekken; uittreden afreizen; afsteken; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opbreken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
se dérober aftreden; terugtrekken; uittreden
se retirer aftreden; ontslag nemen; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken afmarcheren; afrollen; heengaan; inrukken; laten inrukken; ontrollen; op de achtergrond treden; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtreden; uitrollen; verlaten; vertrekken; zich verwijderen