Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: négociant

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: négociant

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. négociant:
  2. négocier:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor négociant (Frans) in het Nederlands

négociant:

négociant [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le négociant (chef d'entreprise indépendant; entrepreneur; marchand; commerçant; homme d'affaires)
    de ondernemer; zelfstandig ondernemer; de handelsman
  2. le négociant (commerçant; marchand; vendeur; )
    de handelaar; de koopman; de handelsman
  3. le négociant
    de handelaar

Vertaal Matrix voor négociant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handelaar chef d'entreprise; colporteur; commerçant; entrepreneur; marchand; négociant; vendeur; vendeuse
handelsman chef d'entreprise; chef d'entreprise indépendant; colporteur; commerçant; entrepreneur; homme d'affaires; marchand; négociant; vendeur; vendeuse
koopman chef d'entreprise; colporteur; commerçant; entrepreneur; marchand; négociant; vendeur; vendeuse
ondernemer chef d'entreprise indépendant; commerçant; entrepreneur; homme d'affaires; marchand; négociant entrepreneur
zelfstandig ondernemer chef d'entreprise indépendant; commerçant; entrepreneur; homme d'affaires; marchand; négociant

Synoniemen voor "négociant":


négociant vorm van négocier:

négocier werkwoord (négocie, négocies, négocions, négociez, )

  1. négocier (marchander; rabattre; servir de médiateur dans)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)
  2. négocier (vendre; traiter)
    verkopen; verhandelen
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verhandelen werkwoord (verhandel, verhandelt, verhandelde, verhandelden, verhandeld)
  3. négocier (servir de médiateur dans; concilier)
    bemiddelen; tussenkomen
    • bemiddelen werkwoord (bemiddel, bemiddelt, bemiddelde, bemiddelden, bemiddeld)
    • tussenkomen werkwoord (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)

Conjugations for négocier:

Présent
  1. négocie
  2. négocies
  3. négocie
  4. négocions
  5. négociez
  6. négocient
imparfait
  1. négociais
  2. négociais
  3. négociait
  4. négociions
  5. négociiez
  6. négociaient
passé simple
  1. négociai
  2. négocias
  3. négocia
  4. négociâmes
  5. négociâtes
  6. négocièrent
futur simple
  1. négocierai
  2. négocieras
  3. négociera
  4. négocierons
  5. négocierez
  6. négocieront
subjonctif présent
  1. que je négocie
  2. que tu négocies
  3. qu'il négocie
  4. que nous négociions
  5. que vous négociiez
  6. qu'ils négocient
conditionnel présent
  1. négocierais
  2. négocierais
  3. négocierait
  4. négocierions
  5. négocieriez
  6. négocieraient
passé composé
  1. ai négocié
  2. as négocié
  3. a négocié
  4. avons négocié
  5. avez négocié
  6. ont négocié
divers
  1. négocie!
  2. négociez!
  3. négocions!
  5. négocié
  6. négociant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor négocier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen manigances; marchandage; traficotage; tripotage
verkopen vente
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans marchander
afpingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
bemiddelen concilier; négocier; servir de médiateur dans intercéder; intercéder en faveur de qn; intervenir; s'entremettre; s'interposer
marchanderen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
onderhandelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
pingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
sjacheren marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
tussenkomen concilier; négocier; servir de médiateur dans intercéder; intercéder en faveur de qn; intervenir; s'entremettre; s'interposer
verhandelen négocier; traiter; vendre
verkopen négocier; traiter; vendre claquer son argent; dilapider; dépenser follement; gaspiller; gâcher; jeter

Synoniemen voor "négocier":


Wiktionary: négocier

Cross Translation:
FromToVia
• négocier → onderhandelen ↔ negotiate — confer to reach an agreement (intransitive)
• négocier → onderhandelen ↔ treat — to negotiate
• négocier → onderhandelen ↔ verhandeln — mit jemandem über etwas sprechen, mit dem Ziel, zu Vereinbarungen zu kommen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0381 seconde
Page rendered in 1.0 seconds