Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: honneur

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: honneur

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. honneur:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. honneurs:

Frans

Uitgebreide vertaling voor honneur (Frans) in het Nederlands

honneur:

honneur [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'honneur (fierté; orgueil; gloire; réputation; sentiment d'honneur)
    de trots; de eer; het eergevoel
    • trots [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • eer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • eergevoel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'honneur (voûte; rondeur; arche; flexion)
    het eerbetoon; de buiging
    • eerbetoon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • buiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. l'honneur (vertu; sagesse; pudeur; )
    de deugdzaamheid; de degelijkheid; de eerbaarheid; de deugdelijkheid
  4. l'honneur (respect; louanges; éloge)
    de ere
    • ere [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. l'honneur (fierté; gloire; orgueil; sentiment d'honneur)
    de trots; de fierheid
    • trots [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fierheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  6. l'honneur (décoration)
    het lintje
    • lintje [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. l'honneur (étincellement; gloire; scintillement; splendeur)
    sprankelen; fonkelen; de glitter; de schittering; de fonkeling
  8. l'honneur (propreté; bienséance; décence; )
    de gepastheid; het fatsoen; de fatsoenlijkheid; de netheid; de eerbaarheid; de kiesheid; de keurigheid
  9. l'honneur
    het achten; eren
    • achten [het ~] zelfstandig naamwoord
    • eren [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor honneur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achten honneur
buiging arche; flexion; honneur; rondeur; voûte boucle; coude; courbe; flexion; giration; inclinaison; inclination; rotation; sinuosité; tournant; virage
degelijkheid chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu bonne qualité; durabilité; fermeté; fiabilité; solidité; stabilité
deugdelijkheid chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu bonne qualité; durabilité; fermeté; fiabilité; solidité; stabilité
deugdzaamheid chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu
eer fierté; gloire; honneur; orgueil; réputation; sentiment d'honneur adoration; hommage; vénération
eerbaarheid bienséance; chasteté; convenance; distinction; droiture; décence; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; propreté; pudeur; pudicité; qualités solides; respectabilité; sagesse; solidité; validité; vertu
eerbetoon arche; flexion; honneur; rondeur; voûte hommage; hommages; installation; marque d'honneur
eergevoel fierté; gloire; honneur; orgueil; réputation; sentiment d'honneur
ere honneur; louanges; respect; éloge
eren honneur
fatsoen bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; courtoisie; décence; manières; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue; usages du monde
fatsoenlijkheid bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; courtoisie; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue
fierheid fierté; gloire; honneur; orgueil; sentiment d'honneur
fonkelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
fonkeling gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement scintillement; éclat; étincellement
gepastheid bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité
glitter gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement clinquant
keurigheid bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité allégresse; belle humeur; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; décence; enjouement; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue
kiesheid bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité discrétion; délicatesse; secret; silence; tact
lintje décoration; honneur
netheid bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité allégresse; belle humeur; blancheur immaculée; bonne humeur; bonne tenue; décence; enjouement; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; irréprochabilité; joie; jovialité; liesse; netteté; ordre; plaisir; politesse; propreté; pureté; régularité; réjouissance; tenue
schittering gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement flash; lueur; lueur scintillante; reflet; scintillement; signal lumineux; éclair; éclat; étincellement
sprankelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
trots fierté; gloire; honneur; orgueil; réputation; sentiment d'honneur fierté; orgueil; vanité
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achten considérer; estimer; honorer; observer; respecter; vénérer; être respectueux
eren faire l'éloge de; glorifier; honorer; louanger; louer; porter aux nues; rendre hommage à; vénérer
fonkelen briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler
sprankelen briller; bruire; mousser; pétiller; resplendir; scintiller; étinceler; être en effervescence
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trots altier; arrogant; avec arrogance; avec condescence; avec distinction; condescent; convenable; convenablement; courageux; cérémonieusement; cérémonieux; de haut; dignement; distingué; dédaigneux; ferme; fier; fière; fièrement; glorieux; hautain; illustre; impressionnant; majestueusement; majestueux; orgueilleuse; orgueilleusement; orgueilleux; prestigieux; princier; princièrement; solennellement; suffisant; supérieur; éminent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eer avant de; d'abord; préalablement

Synoniemen voor "honneur":


Wiktionary: honneur

honneur
noun
  1. sentiment d’une dignité morale, estimer plus haut que tous les biens, et qui porter certaines personnes à des actions loyales, nobles et courageux.
honneur
noun
  1. aanzien, roem
Cross Translation:
FromToVia
• honneur → eer ↔ honour — token of praise or respect

Verwante vertalingen van honneur



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor honneur (Nederlands) in het Frans

honneurs:

honneurs [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de honneurs (eerbewijzen)
    l'hommages; l'honneurs; l'accolades
  2. de honneurs
    l'honneurs

Vertaal Matrix voor honneurs:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accolades eerbewijzen; honneurs
hommages eerbewijzen; honneurs eerbetoon; huldebetoon; huldiging
honneurs eerbewijzen; honneurs eerbewijs; prijs







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0487 seconde
Page rendered in 1.0 seconds