Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: crevé

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: crevé

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. crevé:
  2. crever:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor crevé (Frans) in het Nederlands

crève:


Synoniemen voor "crève":


crevé:

crevé bijvoeglijk naamwoord

  1. crevé (mort de fatigue; épuisé; las; )
    doodmoe; doodop; dodelijk vermoeid; afgemat; op; hondsmoe
  2. crevé (abîmé; endommagé; cassé; )
    beschadigd; kapot; gebarsten; stuk
  3. crevé (non étanche; percé)
    lek; ondicht
    • lek bijvoeglijk naamwoord
    • ondicht bijvoeglijk naamwoord
  4. crevé (mort de fatigue; épuisé; exténué)
    bekaf
    • bekaf bijvoeglijk naamwoord
  5. crevé (s'être ouvert brusquement; éclaté; se crevassé)
    opengesprongen

Vertaal Matrix voor crevé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lek fuite; fuite d'eau; ouverture; petit trou; trou; vide
stuk action; article; artillerie; beau morceau; bel homme; branche; canon; canons; catégorie; châssis; composant; comédie; drame; fille du tonnerre; fraction; fragment; groupe parlementaire; ingrédient; ingrédient de base; jolie femme; membre; morceau; part; partie; pièce de théâtre; portion; publication; ration; rayon; section; segment; spectacle; théâtre; titre; tragédie; type épatant; élément de base
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgemat crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté
bekaf crevé; exténué; mort de fatigue; épuisé
beschadigd abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé
doodmoe crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté
doodop crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté
hondsmoe crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté
kapot abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé abîmé; brisé; cassé; dans un état triste; défectueux; délabré; détérioré; dévoré; en morceaux; en panne; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu
lek crevé; non étanche; percé
ondicht crevé; non étanche; percé
stuk abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé abîmé; brisé; cassé; dans un état triste; défectueux; délabré; détérioré; dévoré; en dérangement; en morceaux; en panne; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; hors d'usage; hors de service; lacéré; rompu
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dodelijk vermoeid crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté
gebarsten abîmé; avarié; brisé; cassé; crevé; déchiré; délabré; détraqué; en dérangement; en lambeaux; en morceaux; en pièces; endommagé; fracturé; fêlé; lacéré; rompu; troué; variolé
op crevé; exténué; fatigué; las; lasse; mort de fatigue; rompu; épuisé; éreinté en haut; montant; vers le haut
opengesprongen crevé; s'être ouvert brusquement; se crevassé; éclaté

Synoniemen voor "crevé":


Wiktionary: crevé

crevé
adjective
  1. vloeistof of gas doorlatend
Cross Translation:
FromToVia
• crevé → doodmoe; uitgeput ↔ bushed — very tired; exhausted
• crevé → plat; lek ↔ flat — of a tyre: deflated
• crevé → uitgeput ↔ shot — tired, weary

crever:

crever werkwoord (crève, crèves, crevons, crevez, )

  1. crever (mourir; décéder; être tué; )
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. crever (exploser; péter; éclater; )
    ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen; ploffen
    • ontploffen werkwoord (ontplof, ontploft, ontplofte, ontploften, ontploft)
    • uit elkaar spatten werkwoord (spat uit elkaar, spatte uit elkaar, spatten uit elkaar, uit elkaar gespat)
    • springen werkwoord (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • uit elkaar springen werkwoord (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
    • ploffen werkwoord (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)
  3. crever (agoniser)
    verrekken; creperen; zieltogen
    • verrekken werkwoord (verrek, verrekt, verrekte, verrekten, verrekt)
    • creperen werkwoord (crepeer, crepeert, crepeerde, crepeerden, gecrepeerd)
    • zieltogen werkwoord (zieltoog, zieltoogt, zieltoogde, zieltoogden, gezieltoogd)
  4. crever (décéder; mourir; trépasser; s'endormir; rendre l'âme)
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen werkwoord (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden werkwoord (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
  5. crever (percer; transpercer; faire passer; perforer)
    doorsteken; erdoor steken
  6. crever (foutre; crevasser; se fendre; )
    barsten; kunnen stikken

Conjugations for crever:

Présent
  1. crève
  2. crèves
  3. crève
  4. crevons
  5. crevez
  6. crèvent
imparfait
  1. crevais
  2. crevais
  3. crevait
  4. crevions
  5. creviez
  6. crevaient
passé simple
  1. crevai
  2. crevas
  3. creva
  4. crevâmes
  5. crevâtes
  6. crevèrent
futur simple
  1. creverai
  2. creveras
  3. crevera
  4. creverons
  5. creverez
  6. creveront
subjonctif présent
  1. que je crève
  2. que tu crèves
  3. qu'il crève
  4. que nous crevions
  5. que vous creviez
  6. qu'ils crèvent
conditionnel présent
  1. creverais
  2. creverais
  3. creverait
  4. creverions
  5. creveriez
  6. creveraient
passé composé
  1. ai crevé
  2. as crevé
  3. a crevé
  4. avons crevé
  5. avez crevé
  6. ont crevé
divers
  1. crève!
  2. crevez!
  3. crevons!
  5. crevé
  6. crevant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor crever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barsten déchirure; déchirures; fentes; fissure; fissures; incisions
bezwijken fait de céder; fait de succomber
creperen crevaison
heengaan départ; fait de s'en aller
overlijden cas de décès; décès; décéder; mort; mortalité
ploffen boums; poufs
springen saut à terre
vallen chute; culbute; tombée
verscheiden cas de décès; décès; décéder; mort; mortalité
wegvallen abandon
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barsten briser; casser; crevasser; crever; fendre; foutre; fracasser; rompre; se fendre; se fissurer; se fêler; éclater s'ouvrir brusquement; se gercer; éclater
bezwijken abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué craquer; céder; pourrir; périr; répandre; s'écrouler; sombrer; succomber; écorcher
creperen agoniser; crever
doodgaan abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué disparaître; décéder; mourir; rendre l'âme
doorsteken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
erdoor steken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
heengaan abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser
inslapen abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué
kunnen stikken briser; casser; crevasser; crever; fendre; foutre; fracasser; rompre; se fendre; se fissurer; se fêler; éclater
omkomen abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué disparaître; décéder; mourir; rendre l'âme
ontploffen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux exploder; exploser; éclater
ontslapen crever; décéder; mourir; rendre l'âme; s'endormir; trépasser
overlijden abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué disparaître; décéder; mourir; rendre l'âme
ploffen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux s'écraser; tomber avec un bruit sourd; tomber avec un plouf; éclater
sneuvelen abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué se briser; se casser; se détraquer; être tué; être tué au combat
springen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux bondir; exploder; exploser; faire un bond; sauter; sauter en l'air; éclater
sterven abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; rendre l'âme; s'endormir; trépasser; être tué disparaître; décéder; mourir; rendre l'âme; s'éteindre; être en voie d'extinction; être en voie de disparition
uit elkaar spatten crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux exploder; exploser; éclater
uit elkaar springen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux exploder; exploser; éclater
vallen abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué basculer; chuter; culbuter; dégringoler; faire la culbute; ne pas réussir; rater; renverser; rouler à terre; s'effondrer; s'effrondrer; s'écraser; s'écrouler; se casser la gueule; tomber; tomber de; tomber en bas; tomber à terre; trébucher; échouer; être un flop
verrekken agoniser; crever agoniser; avoir faim; crever de faim; s'affamer; être affamé
verscheiden crever; décéder; mourir; rendre l'âme; s'endormir; trépasser
wegvallen abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué
zieltogen agoniser; crever
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verscheiden différents; divers; plusieurs
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen cessant

Synoniemen voor "crever":


Wiktionary: crever

crever
verb
  1. Mourir
  2. S’ouvrir par un effort violent.
crever
verb
  1. informeel|nld vergaan van, hevig lijden
Cross Translation:
FromToVia
• crever → sneven; de pijp uit gaan ↔ croak — slang: to die
• crever → doodgaan; overlijden; sterven ↔ die — to stop living

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van crevé







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1079 seconde
Page rendered in 1.0 seconds