Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: aspirer

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: aspirer

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aspirer:
  2. aspirer à:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor aspirer (Frans) in het Nederlands

aspirer:

aspirer werkwoord (aspire, aspires, aspirons, aspirez, )

  1. aspirer (espérer; désirer; souhaiter; )
    hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen
  2. aspirer (avoir en vue; viser; se proposer; ambitionner; poursuivre)
    bedoelen; beogen; ten doel hebben
    • bedoelen werkwoord (bedoel, bedoelt, bedoelde, bedoelden, bedoeld)
    • beogen werkwoord (beoog, beoogt, beoogde, beoogden, beoogd)
    • ten doel hebben werkwoord
  3. aspirer (inhaler; renifler; fumer par les poumons; respirer)
    opsnuiven; een snuif nemen; snuiven; insnuiven
    • opsnuiven werkwoord (snuif op, snuift op, snoof op, snoven op, opgesnoven)
    • een snuif nemen werkwoord
    • snuiven werkwoord (snuif, snuift, snoof, snoven, gesnoven)
    • insnuiven werkwoord (snuif in, snuift in, snoof in, snoven in, ingesnoven)
  4. aspirer (drainer; attiter)
    afzuigen; opzuigen; wegzuigen
    • afzuigen werkwoord (zuig af, zuigt af, zoog af, zogen af, afgezogen)
    • opzuigen werkwoord (zuig op, zuigt op, zoog op, zogen op, opgezogen)
    • wegzuigen werkwoord (zuig weg, zuigt weg, zoog weg, zogen weg, weggezogen)
  5. aspirer (absorber; incorporer; prendre; )
    opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
    • opslorpen werkwoord (slorp op, slorpt op, slorpte op, slorpten op, opgeslorpt)
    • opslurpen werkwoord (slurp op, slurpt op, slurpte op, slurpten op, opgeslurpt)
  6. aspirer (renifler; respirer; inhaler; fumer par les poumons)
    iets ophalen

Conjugations for aspirer:

Présent
  1. aspire
  2. aspires
  3. aspire
  4. aspirons
  5. aspirez
  6. aspirent
imparfait
  1. aspirais
  2. aspirais
  3. aspirait
  4. aspirions
  5. aspiriez
  6. aspiraient
passé simple
  1. aspirai
  2. aspiras
  3. aspira
  4. aspirâmes
  5. aspirâtes
  6. aspirèrent
futur simple
  1. aspirerai
  2. aspireras
  3. aspirera
  4. aspirerons
  5. aspirerez
  6. aspireront
subjonctif présent
  1. que j'aspire
  2. que tu aspires
  3. qu'il aspire
  4. que nous aspirions
  5. que vous aspiriez
  6. qu'ils aspirent
conditionnel présent
  1. aspirerais
  2. aspirerais
  3. aspirerait
  4. aspirerions
  5. aspireriez
  6. aspireraient
passé composé
  1. ai aspiré
  2. as aspiré
  3. a aspiré
  4. avons aspiré
  5. avez aspiré
  6. ont aspiré
divers
  1. aspire!
  2. aspirez!
  3. aspirons!
  5. aspiré
  6. aspirant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor aspirer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorption
beogen ambition; aspiration; but; ce que l'on vise; intention
hopen entassements; pile; tas
opnemen absorption; enregistrement; fait d'ingurgiter
opslorpen absorption; fait d'ingurgiter
opsnuiven reniflement
verlangen aspiration; désir; envie; passion; souhait
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner absorber; avaler; ingérer
afzuigen aspirer; attiter; drainer sucer; téter
bedoelen ambitionner; aspirer; avoir en vue; poursuivre; se proposer; viser avoir en vue; entendre; viser à; vouloir dire
beogen ambitionner; aspirer; avoir en vue; poursuivre; se proposer; viser
een snuif nemen aspirer; fumer par les poumons; inhaler; renifler; respirer
hopen aspirer; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après accumuler; amasser; amonceler; avoir envie de; convoiter; cumuler; désirer; empiler; entasser; superposer
iets ophalen aspirer; fumer par les poumons; inhaler; renifler; respirer
insnuiven aspirer; fumer par les poumons; inhaler; renifler; respirer
opnemen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner absorber; avaler; capturer; enregister; enregistrer; ingérer; mémoriser; retenir; surprendre
opslorpen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner
opslurpen absorber; aspirer; assimiler; finir en faisant du bruit; incorporer; ingurgiter; prendre; s'imprégner
opsnuiven aspirer; fumer par les poumons; inhaler; renifler; respirer
opzuigen aspirer; attiter; drainer passer à l'aspirateur
snuiven aspirer; fumer par les poumons; inhaler; renifler; respirer renifler
spinzen aspirer; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après
ten doel hebben ambitionner; aspirer; avoir en vue; poursuivre; se proposer; viser
van hoop vervuld zijn aspirer; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après
verlangen aspirer; désirer; espérer; languir; souhaiter; soupirer; soupirer après avoir envie de; convoiter; demander; désirer; exiger; requérir; revendiquer; réclamer
wegzuigen aspirer; attiter; drainer

Synoniemen voor "aspirer":


Wiktionary: aspirer

aspirer
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
aspirer
verb
  1. -3.
  2. een doel trachten te bereiken
  3. ~ naar een bijzonder sterk verlangen hebben naar iets dat men ontbeert
Cross Translation:
FromToVia
• aspirer → verlangen ↔ long — to wait, to aspire
• aspirer → ambiëren; dingen; najagen; nastreven; streven ↔ erstreben — (transitiv), gehoben: nach etwas streben, etwas zu erreichen suchen
• aspirer → stofzuigen ↔ staubsaugen — einen Staubsauger benutzen

aspirer à:

aspirer à werkwoord

  1. aspirer à (se réjouir à l'idée de; se fair une joie de; se faire une fête de)
    zich verheugen op; uitkijken naar
  2. aspirer à (ambitionner; viser; viser à)
    streven naar; streven; mikken op
    • streven naar werkwoord (streef naar, streeft naar, streefte naar, streeften naar, gestreefd naar)
    • streven werkwoord (streef, streeft, streefte, streeften, gestreefd)
    • mikken op werkwoord
  3. aspirer à (ambitionner; viser à)
    ambiëren
    • ambiëren werkwoord (ambieer, ambieert, ambieerde, ambieerden, geambieerd)
  4. aspirer à (s'efforcer; ambitionner; viser à; viser)
    streven; ijveren
    • streven werkwoord (streef, streeft, streefte, streeften, gestreefd)
    • ijveren werkwoord (ijver, ijvert, ijverde, ijverden, geijverd)
  5. aspirer à (désirer ardemment; brûler de; griller de)
    hunkeren; sterk verlangen
  6. aspirer à (languir; souhaiter ardemment; soupirer après; désirer ardemment; avoir très envie)
    smachten; kwijnend verlangen; snakken; kwijnen
    • smachten werkwoord (smacht, smachtte, smachtten, gesmacht)
    • kwijnend verlangen werkwoord (verlang kwijnend, verlangt kwijnend, verlangde kwijnend, verlangden kwijnend, kwijnend verlangd)
    • snakken werkwoord (snak, snakt, snakte, snakten, gesnakt)
    • kwijnen werkwoord (kwijn, kwijnt, kwijnde, kwijnden, gekwijnd)
  7. aspirer à (viser à; viser; ambitionner; s'efforcer)
    mikken; gericht werpen
  8. aspirer à (être affamé de; avoir faim; désirer; )
    een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar

Vertaal Matrix voor aspirer à:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hunkeren aspiration
mikken op ambition; fait de viser à
smachten aspiration; désir; envie; souhait
streven ambition; application; aspiration; but; ce que l'on vise; cible; consécration; dessein; destination; dévouement; effort; enjeu; intention; mise; mise à prix; objectif; tentative
streven naar ambition; aspiration; but; ce que l'on vise; intention
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ambiëren ambitionner; aspirer à; viser à
een sterke begeerte hebben naar aspirer à; avoir faim; avoir faim de; désirer; s'affamer; soupirer après; être affamé de; être avide de
gericht werpen ambitionner; aspirer à; s'efforcer; viser; viser à
hongeren naar aspirer à; avoir faim; avoir faim de; désirer; s'affamer; soupirer après; être affamé de; être avide de
hunkeren aspirer à; brûler de; désirer ardemment; griller de
ijveren ambitionner; aspirer à; s'efforcer; viser; viser à
kwijnen aspirer à; avoir très envie; désirer ardemment; languir; souhaiter ardemment; soupirer après dépérir; languir; s'affaiblir; se consumer
kwijnend verlangen aspirer à; avoir très envie; désirer ardemment; languir; souhaiter ardemment; soupirer après
mikken ambitionner; aspirer à; s'efforcer; viser; viser à viser; viser à
mikken op ambitionner; aspirer à; viser; viser à
smachten aspirer à; avoir très envie; désirer ardemment; languir; souhaiter ardemment; soupirer après
snakken aspirer à; avoir très envie; désirer ardemment; languir; souhaiter ardemment; soupirer après
sterk verlangen aspirer à; brûler de; désirer ardemment; griller de
streven ambitionner; aspirer à; s'efforcer; viser; viser à
streven naar ambitionner; aspirer à; viser; viser à
uitkijken naar aspirer à; se fair une joie de; se faire une fête de; se réjouir à l'idée de compter sur; espérer; s'attendre à
zich verheugen op aspirer à; se fair une joie de; se faire une fête de; se réjouir à l'idée de

Wiktionary: aspirer à

aspirer à
verb
  1. een doel willen bereiken

Verwante vertalingen van aspirer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0539 seconde
Page rendered in 1.0 seconds