Frans
Uitgebreide vertaling voor épais (Frans) in het Nederlands
épais:
-
épais (corpulent; gros; obèse; fort; lourd; adipeux)
zwaarlijvig; dik; corpulent; lijvig; gezet-
zwaarlijvig bijvoeglijk naamwoord
-
dik bijvoeglijk naamwoord
-
corpulent bijvoeglijk naamwoord
-
lijvig bijvoeglijk naamwoord
-
gezet bijvoeglijk naamwoord
-
-
épais (dense; compact)
-
épais (corpulent; gros; obèse; grosse; épaisse; corpulente; grasse; gras)
dik; lijvig; vet; zwaar van lijf-
dik bijvoeglijk naamwoord
-
lijvig bijvoeglijk naamwoord
-
vet bijvoeglijk naamwoord
-
zwaar van lijf bijvoeglijk naamwoord
-
-
épais (visqueux; sirupeux)
dik vloeibaar-
dik vloeibaar bijvoeglijk naamwoord
-
-
épais (sirupeux; visqueux; filant)
viskeus; stroperig; stroopachtig; taai-vloeibaar-
viskeus bijvoeglijk naamwoord
-
stroperig bijvoeglijk naamwoord
-
stroopachtig bijvoeglijk naamwoord
-
taai-vloeibaar bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor épais:
Synoniemen voor "épais":
Wiktionary: épais
épais
épais
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• épais | → dik | ↔ deep — thick in a vertical direction |
• épais | → corpulent; gezet; dik | ↔ fat — thick |
• épais | → dik; dikke | ↔ thick — relatively great in extent from one surface to another |
• épais | → dik; dikke; gezet; gezette | ↔ thick — heavy in build |
• épais | → dicht; dichte; dichtopeengepakt; dichtopeengepakte | ↔ thick — densely crowded or packed |
• épais | → dik; dikke | ↔ thick — having a viscous consistency |
• épais | → dicht; dichte | ↔ thick — impenetrable to sight |
• épais | → dik | ↔ thick — in a thick manner |
• épais | → dik | ↔ thick — thickly |
• épais | → nebbisj | ↔ Nebbich — salopp abwertend: jemand, der unwichtig, unbedeutend ist |
• épais | → schudde | ↔ Schote — salopp: törichter, einfältiger Mensch |
• épais | → taai | ↔ zäh — langsam, schwerfällig fließend |