Vendeur in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

vendeur:
- winkeljuffrouw; verkoopster; verkoper; winkelbediende; cheffin; winkelmeisje; handelaar; koopman; handelsman; venter; marskramer; vertegenwoordiger; commis-voyageur; handelsreiziger
Wiktionary:
- vendeur → verkoper
- vendeur → verkoper, verkoopster, leverancier

Frans

Uitgebreide vertaling voor vendeur (Frans) in het Nederlands

le vendeur (employé de magasin; vendeuse)
de winkeljuffrouw; de verkoopster; de verkoper; de winkelbediende; de cheffin; het winkelmeisje
- winkeljuffrouw [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verkoopster [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verkoper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- winkelbediende [de ~] zelfstandig naamwoord
- cheffin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- winkelmeisje [het ~] zelfstandig naamwoord
le vendeur (commerçant; marchand; entrepreneur; vendeuse; colporteur; négociant; chef d'entreprise)
de handelaar; de koopman; de handelsman
- handelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- koopman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- handelsman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le vendeur (marchand ambulant; marchand; colporteur; camelot)
de venter; de marskramer
- venter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- marskramer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le vendeur (commis-voyageur; représentant; démarcheur)
de verkoper; de vertegenwoordiger; commis-voyageur; de handelsreiziger
- verkoper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- vertegenwoordiger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- commis-voyageur [znw.] zelfstandig naamwoord
- handelsreiziger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le vendeur
de verkoper
- verkoper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cheffin	employé de magasin; vendeur; vendeuse
commis-voyageur	commis-voyageur; démarcheur; représentant; vendeur
handelaar	chef d'entreprise; colporteur; commerçant; entrepreneur; marchand; négociant; vendeur; vendeuse	négociant
handelsman	chef d'entreprise; colporteur; commerçant; entrepreneur; marchand; négociant; vendeur; vendeuse	chef d'entreprise indépendant; commerçant; entrepreneur; homme d'affaires; marchand; négociant
handelsreiziger	commis-voyageur; démarcheur; représentant; vendeur
koopman	chef d'entreprise; colporteur; commerçant; entrepreneur; marchand; négociant; vendeur; vendeuse
marskramer	camelot; colporteur; marchand; marchand ambulant; vendeur
venter	camelot; colporteur; marchand; marchand ambulant; vendeur	colporteur; marchand ambulant; marchande ambulante
verkoopster	employé de magasin; vendeur; vendeuse
verkoper	commis-voyageur; démarcheur; employé de magasin; représentant; vendeur; vendeuse
vertegenwoordiger	commis-voyageur; démarcheur; représentant; vendeur	agent commercial; délégué; député; députée; fondé de pouvoirs; intérimaire; mandataire; remplaçant; représentant; représentant commercial; substitut; suppléant
winkelbediende	employé de magasin; vendeur; vendeuse
winkeljuffrouw	employé de magasin; vendeur; vendeuse
winkelmeisje	employé de magasin; vendeur; vendeuse

vendeur

noun

vendeur

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• vendeur	→ verkoper	↔ salesman — man whose job it is to sell things
• vendeur	→ verkoper	↔ salesperson — salesman or saleswoman
• vendeur	→ verkoper; verkoopster	↔ seller — someone who sells
• vendeur	→ leverancier	↔ vendor — A person or a company that vends or sells