Validité in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

validité:
- geldigheid; gelding; validiteit; geldingsdrang; geldigheidsduur; termijn van geldigheid; deugdzaamheid; degelijkheid; eerbaarheid; deugdelijkheid; lichamelijke geschiktheid
Wiktionary:
- validité → validiteit
- validité → geldigheid, juistheid

Frans

Uitgebreide vertaling voor validité (Frans) in het Nederlands

la validité (force de loi; légitimité; vigueur; légalité)
de geldigheid; de gelding
- geldigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gelding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la validité
de validiteit; de geldigheid
- validiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- geldigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la validité
de geldingsdrang
- geldingsdrang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la validité (durée de validité)
de geldigheidsduur; termijn van geldigheid
- geldigheidsduur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- termijn van geldigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la validité (vertu; honneur; sagesse; pudeur; modestie; fiabilité; honnêteté; solidité; légitimité; chasteté; droiture; honorabilité; pudicité; qualités solides)
de deugdzaamheid; de degelijkheid; de eerbaarheid; de deugdelijkheid
- deugdzaamheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- degelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- eerbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- deugdelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la validité (disposition physique)
de validiteit; lichamelijke geschiktheid
- validiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- lichamelijke geschiktheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
degelijkheid	chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu	bonne qualité; durabilité; fermeté; fiabilité; solidité; stabilité
deugdelijkheid	chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu	bonne qualité; durabilité; fermeté; fiabilité; solidité; stabilité
deugdzaamheid	chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu
eerbaarheid	chasteté; droiture; fiabilité; honneur; honnêteté; honorabilité; légitimité; modestie; pudeur; pudicité; qualités solides; sagesse; solidité; validité; vertu	bienséance; convenance; distinction; décence; honneur; propreté; respectabilité
geldigheid	force de loi; légalité; légitimité; validité; vigueur	défendabilité; justesse d'argumentation
geldigheidsduur	durée de validité; validité
gelding	force de loi; légalité; légitimité; validité; vigueur
geldingsdrang	validité
lichamelijke geschiktheid	disposition physique; validité
termijn van geldigheid	durée de validité; validité
validiteit	disposition physique; validité

validité

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• validité	→ geldigheid; juistheid	↔ Validität — Zuverlässigkeit einer Aussage, Richtigkeit, Rechtsgültigkeit
• validité	→ geldigheid	↔ validity — the state of being valid, authentic or genuine