Utilité in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

utilité:
- doel; nut; zin; relevantie; bruikbaarheid; utiliteit; waarde; nuttigheid; inpasbaarheid; wenselijkheid; raadzaamheid
Wiktionary:
- utilité → nut, bruikbaarheid
- utilité → baat, nut, bruikbaarheid, handigheid

Frans

Uitgebreide vertaling voor utilité (Frans) in het Nederlands

l'utilité (sens; avantage)
het doel; het nut; de zin
- doel [het ~] zelfstandig naamwoord
- nut [het ~] zelfstandig naamwoord
- zin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
l'utilité
de relevantie; de bruikbaarheid
- relevantie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bruikbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'utilité
de utiliteit
- utiliteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'utilité (bénéfice; gain; avantage; profit; rendement; productivité)
de waarde; het nut
- waarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nut [het ~] zelfstandig naamwoord
l'utilité (avantage; profit)
de nuttigheid; het nut
- nuttigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nut [het ~] zelfstandig naamwoord
l'utilité (avantage; profit)
de bruikbaarheid; de inpasbaarheid
- bruikbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- inpasbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'utilité (désirabilité; intérêt; opportunité)
de wenselijkheid
- wenselijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'utilité (caractère de ce qui peut être conseillé; opportunité)
raadzaamheid
- raadzaamheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bruikbaarheid	avantage; profit; utilité
doel	avantage; sens; utilité	ambition; application; aspiration; but; but final; ce que l'on vise; cible; consécration; dessein; destination; destination de voyage; destination finale; dévouement; effort; enjeu; intention; mise; mise à prix; objectif; objectif final; tentative; valeur cible
inpasbaarheid	avantage; profit; utilité
nut	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; sens; utilité
nuttigheid	avantage; profit; utilité
raadzaamheid	caractère de ce qui peut être conseillé; opportunité; utilité
relevantie	utilité	pertinence
utiliteit	utilité
waarde	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	coût; importance; mérite; prix; valeur
wenselijkheid	désirabilité; intérêt; opportunité; utilité
zin	avantage; sens; utilité	appétit; ardeur; attention; coût; désir; entrain; envie; excitation; expression; faim; fascination; ferveur; fort intérêt; goût; importance; locution verbale; lubricité; passion; petit creux; phrase; plaisir; prix; valeur; élan; énergie

utilité

noun

utilité

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• utilité	→ baat; nut	↔ Nutzen — ein Vorteil, den man aus dem Gebrauch einer Sache zieht
• utilité	→ nut	↔ use — usefulness
• utilité	→ bruikbaarheid	↔ usefulness — quality of being useful
• utilité	→ bruikbaarheid; handigheid	↔ utility — state or condition of being useful