Frans

Uitgebreide vertaling voor trompeur (Frans) in het Nederlands

trompeur:

trompeur bijvoeglijk naamwoord

  1. trompeur (illusoire; fictif; faux; )
    misleidend; bedrieglijk; illusoir

trompeur [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le trompeur (escroc; imposteur; dupeur)
    de bedrieger; de oplichter
  2. le trompeur (escroc; imposteur; dupeur)
    de zwendelaar; de fraudeur
  3. le trompeur (carambouilleur; imposteur; escroc; dupeur)
    de flessentrekker
  4. le trompeur (menteur; fausseur; fabulateur)
    de leugenaar; de jokkebrok; leugenbeest
  5. le trompeur
    misleider

Vertaal Matrix voor trompeur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrieger dupeur; escroc; imposteur; trompeur
flessentrekker carambouilleur; dupeur; escroc; imposteur; trompeur
fraudeur dupeur; escroc; imposteur; trompeur
jokkebrok fabulateur; fausseur; menteur; trompeur
leugenaar fabulateur; fausseur; menteur; trompeur
leugenbeest fabulateur; fausseur; menteur; trompeur
misleider trompeur
oplichter dupeur; escroc; imposteur; trompeur
zwendelaar dupeur; escroc; imposteur; trompeur
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrieglijk chimérique; faux; fictif; frauduleux; illusoire; imaginaire; trompeur; virtuel
illusoir chimérique; faux; fictif; frauduleux; illusoire; imaginaire; trompeur; virtuel chimérique; fabuleux; fantastique; fictif; idéal; illusoire; imaginaire
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
misleidend chimérique; faux; fictif; frauduleux; illusoire; imaginaire; trompeur; virtuel

Synoniemen voor "trompeur":


Wiktionary: trompeur

trompeur
adjective
  1. Qui tromper ; qui destiner à tromper.

Cross Translation:
FromToVia
trompeur bedrieglijk; misleidend; onoprecht deceptive — likely or attempting to deceive
trompeur misleidend misleading — tending to mislead