Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. triple:
  2. tripler:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor triple (Frans) in het Nederlands

triple:

triple bijvoeglijk naamwoord

  1. triple (en triple; triplement)
    drievoudig; triplex; triplo
  2. triple
    drieledig
  3. triple (trois fois; par trois fois)
    driewerf
  4. triple (trois fois si grand; triplement)
    driedubbel; drievoudig; driemaal zo groot

triple [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le triple
    het drievoud
    • drievoud [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor triple:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drievoud triple
triplex bois contre-plaqué; contre-plaqué
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driedubbel triple; triplement; trois fois si grand
drieledig triple
drievoudig en triple; triple; triplement; trois fois si grand
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driewerf par trois fois; triple; trois fois
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driemaal zo groot triple; triplement; trois fois si grand
triplex en triple; triple; triplement
triplo en triple; triple; triplement

Wiktionary: triple


Cross Translation:
FromToVia
triple drievoudig; driedubbel triple — three times the quantity

tripler:

tripler werkwoord (triple, triples, triplons, triplez, )

  1. tripler
    verdrievoudigen; verdriedubbelen; tripleren
    • verdrievoudigen werkwoord (verdrievoudig, verdrievoudigt, verdrievoudigde, verdrievoudigden, verdrievoudigd)
    • verdriedubbelen werkwoord
    • tripleren werkwoord (tripleer, tripleert, tripleerde, tripleerden, getripleerd)

Conjugations for tripler:

Présent
  1. triple
  2. triples
  3. triple
  4. triplons
  5. triplez
  6. triplent
imparfait
  1. triplais
  2. triplais
  3. triplait
  4. triplions
  5. tripliez
  6. triplaient
passé simple
  1. triplai
  2. triplas
  3. tripla
  4. triplâmes
  5. triplâtes
  6. triplèrent
futur simple
  1. triplerai
  2. tripleras
  3. triplera
  4. triplerons
  5. triplerez
  6. tripleront
subjonctif présent
  1. que je triple
  2. que tu triples
  3. qu'il triple
  4. que nous triplions
  5. que vous tripliez
  6. qu'ils triplent
conditionnel présent
  1. triplerais
  2. triplerais
  3. triplerait
  4. triplerions
  5. tripleriez
  6. tripleraient
passé composé
  1. ai triplé
  2. as triplé
  3. a triplé
  4. avons triplé
  5. avez triplé
  6. ont triplé
divers
  1. triple!
  2. triplez!
  3. triplons!
  4. triplé
  5. triplant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor tripler:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tripleren tripler
verdriedubbelen tripler
verdrievoudigen tripler

Wiktionary: tripler

tripler
Cross Translation:
FromToVia
tripler verdrievoudigen treble — to multiply by three
tripler verdrievoudigen triple — to multiply by three

Verwante vertalingen van triple