Terme in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

terme:
- naam; term; termijn; sluitingstermijn; tijdlimiet; woord; looptijd; benaming; aanduiding; benoeming; tijdslimiet; eindpaal; poosje
Wiktionary:
- terme → term, vakterm, betuiging, bewoording, uitdrukking, uiting, gezegde, zegswijze
- terme → term, grenssteen

Frans

Uitgebreide vertaling voor terme (Frans) in het Nederlands

le terme (appellation; nom; désignation; dénomination; titre)
de naam; de term
- naam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- term [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le terme (date de fermeture; délai; date de clôture; fermeture)
de termijn; sluitingstermijn; de tijdlimiet
- termijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- sluitingstermijn [znw.] zelfstandig naamwoord
- tijdlimiet [de ~] zelfstandig naamwoord
le terme (mot; parole)
het woord
- woord [het ~] zelfstandig naamwoord
le terme (durée de validité)
de looptijd
- looptijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le terme (dénomination; désignation; appellation; nom; titre)
de benaming; de aanduiding; de benoeming
- benaming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- aanduiding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- benoeming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
le terme (limite de temps; date de clôture; jour de fermeture; date de fermeture)
de tijdslimiet
- tijdslimiet [de ~] zelfstandig naamwoord
le terme (borne; limit)
de eindpaal
- eindpaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le terme (petit moment; passage du temps; laps de temps; période; espace de temps; époque; temps; durée; moment; intervalle)
het poosje
- poosje [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanduiding	appellation; dénomination; désignation; nom; terme; titre	identificateur; indication; indices
benaming	appellation; dénomination; désignation; nom; terme; titre
benoeming	appellation; dénomination; désignation; nom; terme; titre	emploi; fonction; nomination; élection
eindpaal	borne; limit; terme
looptijd	durée de validité; terme
naam	appellation; dénomination; désignation; nom; terme; titre	nom; notoriété; prestige; réputation
poosje	durée; espace de temps; intervalle; laps de temps; moment; passage du temps; petit moment; période; temps; terme; époque
sluitingstermijn	date de clôture; date de fermeture; délai; fermeture; terme
term	appellation; dénomination; désignation; nom; terme; titre
termijn	date de clôture; date de fermeture; délai; fermeture; terme	délai; laps de temps; période; temps d'écoulement
tijdlimiet	date de clôture; date de fermeture; délai; fermeture; terme
tijdslimiet	date de clôture; date de fermeture; jour de fermeture; limite de temps; terme	horizon temporel
woord	mot; parole; terme	mot; parole
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
woord		mot

terme

noun

terme

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• terme	→ term	↔ Term — Linguistik: ein Wort, Fachwort, einen Ausdruck, Begriff oder auch eine BezeichnungWikipedia-Artikel Terminus
• terme	→ grenssteen	↔ Terme — veraltet: Grenzstein oder Grenzsäule, die oben oft in eine Büste ausläuft, zur Markierung einer Grundstücksgrenze
• terme	→ term	↔ term — word or phrase, especially one from a specialised area of knowledge
• terme	→ term	↔ term — one of the addends in a sum

Computer vertaling door derden: