Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal tergiverser

Vertaal tergiverser van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. tergiverser:

Frans

Uitgebreide vertaling voor tergiverser (Frans) in het Nederlands

tergiverser:

tergiverser werkwoord (tergiverse, tergiverses, tergiversons, tergiversez, )

  1. tergiverser (atermoyer; traînailler; traînasser; temporiser)
    hannesen; zeiken; teuten; dralen; treuzelen; talmen; drentelen; aarzelen; zaniken; druilen; zeuren
    • hannesen werkwoord
    • zeiken werkwoord (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • zaniken werkwoord (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
    • druilen werkwoord (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
    • zeuren werkwoord (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
  2. tergiverser (hésiter; tarder; douter; )
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)

Conjugations for tergiverser:

Présent
  1. tergiverse
  2. tergiverses
  3. tergiverse
  4. tergiversons
  5. tergiversez
  6. tergiversent
imparfait
  1. tergiversais
  2. tergiversais
  3. tergiversait
  4. tergiversions
  5. tergiversiez
  6. tergiversaient
passé simple
  1. tergiversai
  2. tergiversas
  3. tergiversa
  4. tergiversâmes
  5. tergiversâtes
  6. tergiversèrent
futur simple
  1. tergiverserai
  2. tergiverseras
  3. tergiversera
  4. tergiverserons
  5. tergiverserez
  6. tergiverseront
subjonctif présent
  1. que je tergiverse
  2. que tu tergiverses
  3. qu'il tergiverse
  4. que nous tergiversions
  5. que vous tergiversiez
  6. qu'ils tergiversent
conditionnel présent
  1. tergiverserais
  2. tergiverserais
  3. tergiverserait
  4. tergiverserions
  5. tergiverseriez
  6. tergiverseraient
passé composé
  1. ai tergiversé
  2. as tergiversé
  3. a tergiversé
  4. avons tergiversé
  5. avez tergiversé
  6. ont tergiversé
divers
  1. tergiverse!
  2. tergiversez!
  3. tergiversons!
  5. tergiversé
  6. tergiversant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor tergiverser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeiken pissement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen atermoyer; douter; hésiter; lambiner; tarder; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser; traîner; être indécis balancer; douter; douter de; hésiter
dralen atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser fainéanter; faire traîner les choses en longueur; lambiner; s'attarder; traînailler; traînasser; traîner
drentelen atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser baguenauder; fainéanter; faire traîner les choses en longueur; flâner; lambiner; se balader; traînailler; traînasser; traîner
druilen atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser bruiner
dubben douter; hésiter; lambiner; tarder; tergiverser; traînailler; traînasser; traîner; être indécis doubler; postsynchroniser
hannesen atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser
talmen atermoyer; douter; hésiter; lambiner; tarder; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser; traîner; être indécis fainéanter; faire traîner les choses en longueur; lambiner; s'attarder; traînailler; traînasser; traîner
teuten atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser fainéanter; faire traîner les choses en longueur; lambiner; traînailler; traînasser; traîner
treuzelen atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser fainéanter; faire traîner les choses en longueur; lambiner; traînailler; traînasser; traîner
weifelen douter; hésiter; lambiner; tarder; tergiverser; traînailler; traînasser; traîner; être indécis balancer; douter; douter de; hésiter
zaniken atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser
zeiken atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser asticoter; enquiquiner; geindre; rabâcher
zeuren atermoyer; temporiser; tergiverser; traînailler; traînasser assommer; barber; casser les pieds; raser; rouspéter; râler; se lamenter de; se plaindre

Synoniemen voor "tergiverser":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0284 seconde
Page rendered in 1.0 seconds