Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal tapisser

Vertaal tapisser van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. tapisser:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor tapisser (Frans) in het Nederlands

tapisser:

tapisser werkwoord (tapisse, tapisses, tapissons, tapissez, )

  1. tapisser (couvrir de papier peint)
    behangen
    • behangen werkwoord (behang, behangt, behing, behingen, behangd)
  2. tapisser (couvrir; recouvrir; remplir; )
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  3. tapisser (revêtir; recouvrir; couvrir; garnir; décorer)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  4. tapisser
    beplakken
    • beplakken werkwoord (beplak, beplakt, beplakte, beplakten, beplakt)

Conjugations for tapisser:

Présent
  1. tapisse
  2. tapisses
  3. tapisse
  4. tapissons
  5. tapissez
  6. tapissent
imparfait
  1. tapissais
  2. tapissais
  3. tapissait
  4. tapissions
  5. tapissiez
  6. tapissaient
passé simple
  1. tapissai
  2. tapissas
  3. tapissa
  4. tapissâmes
  5. tapissâtes
  6. tapissèrent
futur simple
  1. tapisserai
  2. tapisseras
  3. tapissera
  4. tapisserons
  5. tapisserez
  6. tapisseront
subjonctif présent
  1. que je tapisse
  2. que tu tapisses
  3. qu'il tapisse
  4. que nous tapissions
  5. que vous tapissiez
  6. qu'ils tapissent
conditionnel présent
  1. tapisserais
  2. tapisserais
  3. tapisserait
  4. tapisserions
  5. tapisseriez
  6. tapisseraient
passé composé
  1. ai tapissé
  2. as tapissé
  3. a tapissé
  4. avons tapissé
  5. avez tapissé
  6. ont tapissé
divers
  1. tapisse!
  2. tapissez!
  3. tapissons!
  5. tapissé
  6. tapissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor tapisser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken ferrure
overtrekken fait de calquer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
behangen couvrir de papier peint; tapisser
bekleden couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
beplakken tapisser
overtrekken couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser calquer; copier; repasser; retracer; tracer
stofferen couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
van bekleding voorzien couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser

Synoniemen voor "tapisser":


Wiktionary: tapisser

tapisser
verb
  1. revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.
Cross Translation:
FromToVia
• tapisser → behangen ↔ wallpaper — to cover with wallpaper
• tapisser → behangen; beplakken ↔ tapezieren — (transitiv) meist Wände mit Tapeten bekleben







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0343 seconde
Page rendered in 1.0 seconds