Frans

Uitgebreide vertaling voor subtiliser (Frans) in het Nederlands

subtiliser:

subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )

  1. subtiliser (chiper; piquer; piller; faucher; rafler)
    pikken; ontfutselen; aftroggelen; inpikken; bietsen; grissen; gappen; afpakken
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • ontfutselen werkwoord (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • aftroggelen werkwoord (troggel af, troggelt af, troggelde af, troggelden af, afgetroggeld)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • bietsen werkwoord (biets, bietst, bietste, bietsten, gebietst)
    • grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • afpakken werkwoord (pak af, pakt af, pakte af, pakten af, afgepakt)
  2. subtiliser (voler; dérober)
    stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • wegfutselen werkwoord
  3. subtiliser (voler; enlever; prendre; )
    stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • ontnemen werkwoord (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • toeëigenen werkwoord (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • kapen werkwoord (kaap, kaapt, kaapte, kaapten, gekaapt)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • roven werkwoord (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • ontfutselen werkwoord (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • wegnemen werkwoord (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • benemen werkwoord (beneem, beneemt, benam, benamen, benomen)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verdonkeren werkwoord (verdonker, verdonkert, verdonkerde, verdonkerden, verdonkerd)
    • wegpakken werkwoord (pak weg, pakt weg, pakte weg, pakten weg, weggepakt)
    • leegstelen werkwoord (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  4. subtiliser (mendier; mendigoter; piquer; )
    afbedelen
    • afbedelen werkwoord (bedel af, bedelt af, bedelde af, bedelden af, afgebedeld)
  5. subtiliser (dérober; priver de; retirer; )
    ontnemen; depriveren; te kort doen; beroven van
    • ontnemen werkwoord (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • depriveren werkwoord (depriveer, depriveert, depriveerde, depriveerden, gedepriveerd)
    • te kort doen werkwoord (doe te kort, doet te kort, deed te kort, deden te kort, te kort gedaan)
    • beroven van werkwoord (beroof van, berooft van, beroofde van, beroofden van, beroofd van)
  6. subtiliser (dérober; voler; piquer; chiper)
    stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  7. subtiliser (faire de la contrebande; escamoter; frauder la douane; )
    smokkelen
    • smokkelen werkwoord (smokkel, smokkelt, smokkelde, smokkelden, gesmokkeld)

Conjugations for subtiliser:

Présent
  1. subtilise
  2. subtilises
  3. subtilise
  4. subtilisons
  5. subtilisez
  6. subtilisent
imparfait
  1. subtilisais
  2. subtilisais
  3. subtilisait
  4. subtilisions
  5. subtilisiez
  6. subtilisaient
passé simple
  1. subtilisai
  2. subtilisas
  3. subtilisa
  4. subtilisâmes
  5. subtilisâtes
  6. subtilisèrent
futur simple
  1. subtiliserai
  2. subtiliseras
  3. subtilisera
  4. subtiliserons
  5. subtiliserez
  6. subtiliseront
subjonctif présent
  1. que je subtilise
  2. que tu subtilises
  3. qu'il subtilise
  4. que nous subtilisions
  5. que vous subtilisiez
  6. qu'ils subtilisent
conditionnel présent
  1. subtiliserais
  2. subtiliserais
  3. subtiliserait
  4. subtiliserions
  5. subtiliseriez
  6. subtiliseraient
passé composé
  1. ai subtilisé
  2. as subtilisé
  3. a subtilisé
  4. avons subtilisé
  5. avez subtilisé
  6. ont subtilisé
divers
  1. subtilise!
  2. subtilisez!
  3. subtilisons!
  4. subtilisé
  5. subtilisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor subtiliser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbedelen escroquerie; mendicité; parasitisme
afnemen diminution de force; décroissement de force; époussetage
afpakken arrachement
aftroggelen escroquerie; mendicité; parasitisme
bietsen parasitisme
inpikken parasitisme
ontnemen déprivation
roven croûtes apparaissant pendant la guérison d'une blessure
smokkelen contrebande; trafic; trafic clandestin
stelen manches; puits; tiges; timon; verges
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
wegnemen amputation; amputer; enlèvement; reprise; repriser
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden dérober; subtiliser; voler abriter; affecter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; garder; mettre en sûreté; omettre; passer sous silence; receler; retenir; réserver; se taire de quelque chose; taire; voiler
achteroverdrukken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
afbedelen chiper; choper; escroquer; extorquer; faucher; mendier; mendigoter; piller; piquer; rafler; subtiliser
afnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; aller chercher; amenuiser; amoindrir; améliorer; baisser; chasser; collecter; diminuer; décliner; décroître; défaillir; dépoussiérer; emporter; enlever; enlever la poussière; expulser; lever; nettoyer; prendre; ramasser; recueillir; renvoyer; repousser; réduire; régresser; rétrécir; se contracter; se débarrasser de; se restreindre; se rétrécir; écarter; éloigner; épousseter; ôter la poussière
afpakken chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
aftroggelen chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
benemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
beroven van dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
bietsen chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
depriveren dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
gappen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; dérober; piquer; voler
grissen chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
inpikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
jatten barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
kapen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
leegstelen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter piller; vider
ontfutselen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
ontnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; ne pas suffire à; piller; piquer; prendre; priver; priver de; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
ontvreemden barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
pikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
plunderen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dévaliser; exploiter; piller; tirailler; vider; voler
roven barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dérober; dévaliser; piller; voler
smokkelen escamoter; faire de la contrebande; frauder; frauder la douane; pomper; subtiliser; trafiquer; tricher
snaaien barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; attraper; barboter; chiper; dérober; piquer; prendre; souffler; voler
stelen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; dérober; piquer; voler
te kort doen dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
toeëigenen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter prendre possession de qc; s'approprier; s'arroger; s'attribuer; usurper
verdonkeremanen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
verdonkeren barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter assombrir; enténébrer; obscurcir
verduisteren barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter abriter; assombrir; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; enténébrer; farder; mettre en sûreté; obscurcir; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler
vervreemden barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; chasser; expulser; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
wegfutselen dérober; subtiliser; voler
wegkapen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
wegnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; aller chercher; améliorer; chasser; collecter; emporter; enlever; expulser; lever; prendre; ramasser; recueillir; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
wegpakken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
wegpikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; dérober; piquer; voler

Synoniemen voor "subtiliser":