Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal subdivisiez

Vertaal subdivisiez van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. subdiviser:

Frans

Uitgebreide vertaling voor subdivisiez (Frans) in het Nederlands

subdiviser:

subdiviser werkwoord (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )

  1. subdiviser
    onderverdelen
    • onderverdelen werkwoord (verdeel onder, verdeelt onder, verdeelde onder, verdeelden onder, onderverdeeld)
  2. subdiviser (dissocier; diviser; répartir; séparer; fendre)
    splitsen; delen; opsplitsen; opdelen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
    • opsplitsen werkwoord (splits op, splitst op, splitste op, splitsten op, opgesplitst)
    • opdelen werkwoord (deel op, deelt op, deelde op, deelden op, opgedeeld)
  3. subdiviser (s'en aller; partir; abandonner; )
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken werkwoord (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  4. subdiviser (avoir de l'acide gastrique; supprimer; se désagréger)
    opbreken; zuur opbreken

Conjugations for subdiviser:

Présent
  1. subdivise
  2. subdivises
  3. subdivise
  4. subdivisons
  5. subdivisez
  6. subdivisent
imparfait
  1. subdivisais
  2. subdivisais
  3. subdivisait
  4. subdivisions
  5. subdivisiez
  6. subdivisaient
passé simple
  1. subdivisai
  2. subdivisas
  3. subdivisa
  4. subdivisâmes
  5. subdivisâtes
  6. subdivisèrent
futur simple
  1. subdiviserai
  2. subdiviseras
  3. subdivisera
  4. subdiviserons
  5. subdiviserez
  6. subdiviseront
subjonctif présent
  1. que je subdivise
  2. que tu subdivises
  3. qu'il subdivise
  4. que nous subdivisions
  5. que vous subdivisiez
  6. qu'ils subdivisent
conditionnel présent
  1. subdiviserais
  2. subdiviserais
  3. subdiviserait
  4. subdiviserions
  5. subdiviseriez
  6. subdiviseraient
passé composé
  1. ai subdivisé
  2. as subdivisé
  3. a subdivisé
  4. avons subdivisé
  5. avez subdivisé
  6. ont subdivisé
divers
  1. subdivise!
  2. subdivisez!
  3. subdivisons!
  5. subdivisé
  6. subdivisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor subdiviser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delen portion
heengaan départ; fait de s'en aller
opbreken fait de plier bagages
vertrekken chambre; chambres; démission; départ; fait de s'en aller; pièce
weggaan démission; départ
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delen dissocier; diviser; fendre; répartir; subdiviser; séparer partager
gaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser aller; avancer; partir; se mouvoir; se rendre à
heengaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser abandonner; abdiquer; agoniser; crever; décéder; démissionner; embarquer; faire bagage; mourir; partir; prendre la mer; prendre le large; périr; quitter; quitter le port; rendre l'âme; s'absenter; s'en aller; s'endormir; s'éloigner; se désaffilier; se retirer; sortir; trépasser; être tué
onderverdelen subdiviser
opbreken abandonner; avoir de l'acide gastrique; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; se désagréger; subdiviser; supprimer
opdelen dissocier; diviser; fendre; répartir; subdiviser; séparer
opsplitsen dissocier; diviser; fendre; répartir; subdiviser; séparer
opstappen abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser partir; quitter; s'en aller; s'envoler
splitsen dissocier; diviser; fendre; répartir; subdiviser; séparer cliver; couper; dedoubler; dissocier; découpler; détacher; fendre; fissionner; fissurer; fractionnement; fractionner; hacher; scinder; se fendiller; se fendre; séparer
vertrekken abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; s'envoler; se désaffilier; se retirer; sortir
weggaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser partir; quitter; s'en aller; s'envoler
zuur opbreken avoir de l'acide gastrique; se désagréger; subdiviser; supprimer

Synoniemen voor "subdiviser":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0587 seconde
Page rendered in 1.0 seconds