Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
soulever:
- stellen; poneren; naar voren brengen; opperen; opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen; ophalen; omhooghalen; tillen; omhoog brengen; optillen; lichten; omhoogheffen; vorderen; vooruitkomen; erop vooruit gaan; ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; omhoog doen; opwaaien; omhoogtillen; opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen; omhoog trekken; naar boven trekken; omhoog rukken; omklappen; suggereren; omhoogrukken; naar boven tillen; omhoogleiden
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor soulever (Frans) in het Nederlands
soulever:
soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, soulèvent, soulevais, soulevait, soulevions, souleviez, soulevaient, soulevai, soulevas, souleva, soulevâmes, soulevâtes, soulevèrent, soulèverai, soulèveras, soulèvera, soulèverons, soulèverez, soulèveront)
-
soulever (émettre l'opinion; proposer; postuler; se présenter comme postulant; entamer; avancer; présupposer; lancer)
stellen; poneren; naar voren brengen; opperen-
naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
-
soulever (lever; hisser)
-
soulever (relever; lever)
-
soulever (lever; hisser; élever; monter)
heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen-
omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
-
soulever (s'élever; apporter; se soulever)
-
soulever (mettre sur la table; alléguer; proposer; entamer; citer; aborder; présenter; invoquer; mettre en avant; mettre sur le tapis)
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren werkwoord
-
te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen werkwoord
-
-
soulever (lever; élever)
-
soulever (s'envoler; être emporté par le vent)
-
soulever
-
soulever
-
soulever (réconforter; relever; remonter; rehausser; se remettre; réparer; se rafraîchir; arranger)
opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen-
opkalefateren werkwoord (kalefater op, kalefatert op, kalefaterde op, kalefaterden op, opgekalefaterd)
-
soulever (tirer vers le haut; monter; lever)
lichten; omhoog trekken; naar boven trekken; omhoog rukken-
omhoog trekken werkwoord
-
naar boven trekken werkwoord
-
omhoog rukken werkwoord
-
soulever (retourner)
-
soulever (suggérer; proposer; lancer; entamer; avancer)
suggereren; naar voren brengen; opperen-
naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
-
soulever (hisser; lever; monter; tirer vers le haut)
-
soulever (lever; monter; s'élever; se soulever)
-
soulever (apporter; conduire en haut)
Conjugations for soulever:
Présent
- soulève
- soulèves
- soulève
- soulevons
- soulevez
- soulèvent
imparfait
- soulevais
- soulevais
- soulevait
- soulevions
- souleviez
- soulevaient
passé simple
- soulevai
- soulevas
- souleva
- soulevâmes
- soulevâtes
- soulevèrent
futur simple
- soulèverai
- soulèveras
- soulèvera
- soulèverons
- soulèverez
- soulèveront
subjonctif présent
- que je soulève
- que tu soulèves
- qu'il soulève
- que nous soulevions
- que vous souleviez
- qu'ils soulèvent
conditionnel présent
- soulèverais
- soulèverais
- soulèverait
- soulèverions
- soulèveriez
- soulèveraient
passé composé
- ai soulevé
- as soulevé
- a soulevé
- avons soulevé
- avez soulevé
- ont soulevé
divers
- soulève!
- soulevez!
- soulevons!
- soulevé
- soulevant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles