Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal signale

Vertaal signale van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. signaler:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor signale (Frans) in het Nederlands

signaler:

signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, )

  1. signaler (attirer l'attention sur; indiquer; montrer; appeler l'attention sur)
    attenderen; wijzen
    • attenderen werkwoord (attendeer, attendeert, attendeerde, attendeerden, geattendeerd)
    • wijzen werkwoord (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
  2. signaler (indiquer quelquechose; désigner; montrer)
    aanduiden; indiceren; aangeven; wijzen; iets aanwijzen
    • aanduiden werkwoord (duid aan, duidt aan, duidde aan, duidden aan, aangeduid)
    • indiceren werkwoord (indiceer, indiceert, indiceerde, indiceerden, geïndiceerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • wijzen werkwoord (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
    • iets aanwijzen werkwoord
  3. signaler (apercevoir; remarquer; constater; se rendre compte de)
    opmerken; waarnemen; bemerken; signaleren; gewaarworden; merken
    • opmerken werkwoord (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • bemerken werkwoord (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • signaleren werkwoord (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
  4. signaler (mettre; asseoir; placer; )
    plaatsen; zetten; bijzetten; neerzetten
    • plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten werkwoord (zet, zette, zetten, gezet)
    • bijzetten werkwoord (zet bij, zette bij, zetten bij, bijgezet)
    • neerzetten werkwoord (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  5. signaler (faire des signaux; câbler; télégraphier)
    seinen; signalen geven
  6. signaler (annoncer; informer; notifier; faire savoir)
    iets aankondigen

Conjugations for signaler:

Présent
  1. signale
  2. signales
  3. signale
  4. signalons
  5. signalez
  6. signalent
imparfait
  1. signalais
  2. signalais
  3. signalait
  4. signalions
  5. signaliez
  6. signalaient
passé simple
  1. signalai
  2. signalas
  3. signala
  4. signalâmes
  5. signalâtes
  6. signalèrent
futur simple
  1. signalerai
  2. signaleras
  3. signalera
  4. signalerons
  5. signalerez
  6. signaleront
subjonctif présent
  1. que je signale
  2. que tu signales
  3. qu'il signale
  4. que nous signalions
  5. que vous signaliez
  6. qu'ils signalent
conditionnel présent
  1. signalerais
  2. signalerais
  3. signalerait
  4. signalerions
  5. signaleriez
  6. signaleraient
passé composé
  1. ai signalé
  2. as signalé
  3. a signalé
  4. avons signalé
  5. avez signalé
  6. ont signalé
divers
  1. signale!
  2. signalez!
  3. signalons!
  5. signalé
  6. signalant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor signaler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanduiden désignation; indication
aangeven attestation; déclaration; dénonciation; déposition; présentation
neerzetten positionnement
waarnemen fait de reconnaître; identification
zetten composition; travail typographique
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanduiden désigner; indiquer quelquechose; montrer; signaler
aangeven désigner; indiquer quelquechose; montrer; signaler donner; déclarer; déléguer; dénoncer; dénoncer quelqu'un; déposer; faire circuler; faire inscrire; livrer; offrir; passer; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre; tendre quelque chose à quelqu'un; trahir; transmettre; étendre
attenderen appeler l'attention sur; attirer l'attention sur; indiquer; montrer; signaler
bemerken apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler apercevoir; constater; distinguer; observer; percevoir; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; voir
bijzetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner
gewaarworden apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler apercevoir; constater; discerner; distinguer; observer; percevoir; remarquer; ressentir; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; sentir; subir; vivre; voir; éprouver
iets aankondigen annoncer; faire savoir; informer; notifier; signaler
iets aanwijzen désigner; indiquer quelquechose; montrer; signaler
indiceren désigner; indiquer quelquechose; montrer; signaler
merken apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler apercevoir; authentifier; authentiquer; cocher; confirmer; constater; distinguer; entériner; marquer; marquer d'une croix; observer; percevoir; pointer; ratifier; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; valider; voir
neerzetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner coucher; déposer; mettre; placer; planter; poser; situer; stationner
opmerken apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler aborder; apercevoir; constater; discerner; distinguer; embrasser du regard; enregistrer; faire observer; faire remarquer; mettre quelque chose sur le tapis; observer; percevoir; regarder; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; voir; évoquer
plaatsen appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner abriter quelqu'un; avoir lieu; construire; coucher; dresser; découvrir; déposer; déterminer; garder; installer; localiser; loger; mettre; placer; planter; poser; poser qch; poster; préserver; ranger; se dérouler; se situer; situer; stationner; trouver
seinen câbler; faire des signaux; signaler; télégraphier
signalen geven câbler; faire des signaux; signaler; télégraphier
signaleren apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler apercevoir; distinguer; observer; percevoir; remarquer; se rendre compte de; voir
waarnemen apercevoir; constater; remarquer; se rendre compte de; signaler apercevoir; constater; distinguer; observer; percevoir; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; voir
wijzen appeler l'attention sur; attirer l'attention sur; désigner; indiquer; indiquer quelquechose; montrer; signaler
zetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner coucher; déposer; installer; mettre; placer; planter; poser; ranger; situer; stationner

Synoniemen voor "signaler":


Wiktionary: signaler

signaler
verb
  1. appeler ou attirer l’attention de quelqu’un sur une personne ou sur une chose.
signaler
verb
  1. constateren en waarschuwen
Cross Translation:
FromToVia
• signaler → bekendmaken; melden ↔ report — to notify formally







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0489 seconde
Page rendered in 1.0 seconds