Se dérouler in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

se dérouler:
- situeren; plaatsen; zich afspelen; uitrollen; ontrollen; afrollen; omlaagrollen; naar beneden rollen
- plaatsvinden
Wiktionary:
- se dérouler → voltrekken
- se dérouler → plaatshebben, gebeuren, plaatsvinden

Frans

Uitgebreide vertaling voor se dérouler (Frans) in het Nederlands

se dérouler (avoir lieu; se situer)
situeren; plaatsen; zich afspelen
- situeren werkwoord (situeer, situeert, situeerde, situeerden, gesitueerd)
- plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
- zich afspelen werkwoord
se dérouler (dérouler; se retirer; déverser; débouler)
uitrollen; ontrollen; afrollen
- uitrollen werkwoord (rol uit, rolt uit, rolde uit, rolden uit, uitgerold)
- ontrollen werkwoord (ontrol, ontrolt, ontrolde, ontrolden, ontrold)
- afrollen werkwoord (rol af, rolt af, rolde af, rolden af, afgerold)
se dérouler (rouler ver le bas; tomber en roulant)
omlaagrollen; naar beneden rollen
- omlaagrollen werkwoord (rol omlaag, rolt omlaag, rolde omlaag, rolden omlaag, omlaaggerold)
- naar beneden rollen werkwoord

le se dérouler (avoir lieu; se passer; arriver)
plaatsvinden
- plaatsvinden [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afrollen		déroulement
ontrollen		déroulement
plaatsvinden	arriver; avoir lieu; se dérouler; se passer
uitrollen		action de dérouler; déroulement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afrollen	débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
naar beneden rollen	rouler ver le bas; se dérouler; tomber en roulant
omlaagrollen	rouler ver le bas; se dérouler; tomber en roulant
ontrollen	débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
plaatsen	avoir lieu; se dérouler; se situer	abriter quelqu'un; appliquer; asseoir; construire; coucher; dresser; découvrir; déposer; déterminer; garder; garer; installer; insérer; localiser; loger; mettre; placer; planter; poser; poser qch; poster; préserver; ranger; signaler; situer; stationner; trouver
plaatsvinden		arriver; se passer; se produire; survenir
situeren	avoir lieu; se dérouler; se situer
uitrollen	débouler; dérouler; déverser; se dérouler; se retirer
zich afspelen	avoir lieu; se dérouler; se situer

se dérouler

verb

Cross Translation:

From	To	Via
• se dérouler	→ plaatshebben; gebeuren; plaatsvinden	↔ take place — to happen