Frans

Uitgebreide vertaling voor scintiller (Frans) in het Nederlands

scintiller:

scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )

  1. scintiller (mousser; pétiller; être en effervescence; bruire)
    sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • opbruisen werkwoord (bruis op, bruist op, bruiste op, bruisten op, opgebruist)
    • mousseren werkwoord (mousseer, mousseert, mousseerde, mousseerden, gemousseerd)
    • tintelen werkwoord (tintel, tintelt, tintelde, tintelden, getinteld)
  2. scintiller (briller; exceller; rayonner; )
    schitteren; fonkelen; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  3. scintiller (briller; étinceler)
    fonkelen; glimmen; glinsteren
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glimmen werkwoord (glim, glimt, glimde, glimden, geglimd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)

Conjugations for scintiller:

Présent
  1. scintille
  2. scintilles
  3. scintille
  4. scintillons
  5. scintillez
  6. scintillent
imparfait
  1. scintillais
  2. scintillais
  3. scintillait
  4. scintillions
  5. scintilliez
  6. scintillaient
passé simple
  1. scintillai
  2. scintillas
  3. scintilla
  4. scintillâmes
  5. scintillâtes
  6. scintillèrent
futur simple
  1. scintillerai
  2. scintilleras
  3. scintillera
  4. scintillerons
  5. scintillerez
  6. scintilleront
subjonctif présent
  1. que je scintille
  2. que tu scintilles
  3. qu'il scintille
  4. que nous scintillions
  5. que vous scintilliez
  6. qu'ils scintillent
conditionnel présent
  1. scintillerais
  2. scintillerais
  3. scintillerait
  4. scintillerions
  5. scintilleriez
  6. scintilleraient
passé composé
  1. ai scintillé
  2. as scintillé
  3. a scintillé
  4. avons scintillé
  5. avez scintillé
  6. ont scintillé
divers
  1. scintille!
  2. scintillez!
  3. scintillons!
  4. scintillé
  5. scintillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor scintiller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fonkelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
glimmen brillance; éclat
schitteren lueur; lustre; scintillement; éclat; étincellement
sprankelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fonkelen briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler briller; resplendir; étinceler
glimmen briller; scintiller; étinceler
glinsteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler briller
mousseren bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
opbruisen bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
schitteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler briller; exceller
sprankelen bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence briller; resplendir; étinceler
tintelen bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence

Synoniemen voor "scintiller":



Computer vertaling door derden: