Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal savoir

Vertaal savoir van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. savoir:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor savoir (Frans) in het Nederlands

savoir:

savoir werkwoord (sais, sait, savons, savez, )

  1. savoir (connaître; être au courant)
    weten; op de hoogte zijn
  2. savoir (être capable de; pouvoir; savoir faire; être en état de; avoir le sens de)
    kunnen; in staat zijn; vermogen
    • kunnen werkwoord (kan, kunt, kon, konden, gekund)
    • in staat zijn werkwoord (ben in staat, bent in staat, is in staat, was in staat, waren in staat, in staat geweest)
    • vermogen werkwoord

Conjugations for savoir:

Présent
  1. sais
  2. sais
  3. sait
  4. savons
  5. savez
  6. savent
imparfait
  1. savais
  2. savais
  3. savait
  4. savions
  5. saviez
  6. savaient
passé simple
  1. sus
  2. sus
  3. sut
  4. sûmes
  5. sûtes
  6. surent
futur simple
  1. saurai
  2. sauras
  3. saura
  4. saurons
  5. saurez
  6. sauront
subjonctif présent
  1. que je sache
  2. que tu saches
  3. qu'il sache
  4. que nous sachions
  5. que vous sachiez
  6. qu'ils sachent
conditionnel présent
  1. saurais
  2. saurais
  3. saurait
  4. saurions
  5. sauriez
  6. sauraient
passé composé
  1. ai su
  2. as su
  3. a su
  4. avons su
  5. avez su
  6. ont su
divers
  1. sache!
  2. sachez!
  3. sachons!
  5. su
  6. sachant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

savoir [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le savoir (connaissances; connaissance)
    weten; de kennis
    • weten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • kennis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. le savoir (science; connaissance)
    de wetenschap; weten
    • wetenschap [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • weten [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. le savoir (érudition; connaissance; science; connaissances)
    de geleerdheid
  4. le savoir (habileté; art; savoir-faire; )
    de kunst; de handigheid; de truc; de toer; de kneep
    • kunst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • handigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kneep [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. le savoir (aptitude; savoir-faire; compétence; )
    de kundigheid; de kunde
    • kundigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kunde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor savoir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geleerdheid connaissance; connaissances; savoir; science; érudition
handigheid aptitude; art; capacité; compétence; connaissance; connaissances; habileté; savoir; savoir-faire adresse; aptitude; art; capacité; dextérité; facilité; habileté; savoir-faire; tour; tour d'artifice; trucage
kennis connaissance; connaissances; savoir ami lointain; connaissance; relation
kneep aptitude; art; capacité; compétence; connaissance; connaissances; habileté; savoir; savoir-faire adresse; habileté; pincement; prétexte; savoir-faire; tour; tour de main; truc
kunde aptitude; art; capacité; compétence; habileté; savoir; savoir-faire
kundigheid aptitude; art; capacité; compétence; habileté; savoir; savoir-faire don; talent
kunst aptitude; art; capacité; compétence; connaissance; connaissances; habileté; savoir; savoir-faire adresse; aptitude; art; dextérité; habileté; savoir-faire; tour; tour d'artifice; trucage
toer aptitude; art; capacité; compétence; connaissance; connaissances; habileté; savoir; savoir-faire acrobatie; balade; cercle de giration; chef-d'oeuvre; circuit; excursion; expédition; fait de faire sa ronde; incursion; petit tour; promenade; randonnée; rayon de braquage; ronde; tour; tour de force; tournée; virée; voyage; échappée
truc aptitude; art; capacité; compétence; connaissance; connaissances; habileté; savoir; savoir-faire adresse; aptitude; art; dextérité; habileté; prétexte; ruse; savoir-faire; tour; tour d'artifice; tour de main; truc; trucage
vermogen avoir; biens; capacité; force; fortune; pouvoir; pouvoirs; puissance
weten connaissance; connaissances; savoir; science
wetenschap connaissance; savoir; science
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in staat zijn avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
kunnen avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
op de hoogte zijn connaître; savoir; être au courant
vermogen avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
weten connaître; savoir; être au courant
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kennis connaissance

Synoniemen voor "savoir":


Wiktionary: savoir

savoir
verb
  1. connaître, avoir connaissance de.
savoir
verb
  1. ergens kennis van hebben
Cross Translation:
FromToVia
• savoir → kunnen ↔ be able to — have ability to
• savoir → uitvinden; onderzoeken; ontdekken ↔ find out — to discover
• savoir → weten ↔ know — be certain or sure about (something)
• savoir → wetenschap; weten; kennis ↔ knowledge — total of what is known, product of learning
• savoir → kennis; weten ↔ Wissen — Kenntnis und Verständnis von Fakten, Wahrheiten und Informationen
• savoir → kunnen ↔ können — etwas beherrschen, wissen; fähig sein, etwas zu tun
• savoir → weten ↔ wissen — Kenntnis haben, sich über etwas Wahres sicher sein

Verwante vertalingen van savoir







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0321 seconde
Page rendered in 1.0 seconds