Sauter in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

sauter:
- springen; een sprongetje maken; neuken; vozen; geslachtsgemeenschap hebben; overslaan; poffen; kastanjes poffen; over iets springen; rammelen; kletteren; uiteenspatten
- opblazen; laten exploderen
Wiktionary:
- sauter → springen, roerbakken, opspringen
- sauter → springen, opspringen, huppen, wippen, roerbakken, neuken

Frans

Uitgebreide vertaling voor sauter (Frans) in het Nederlands

sauter:

sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, sautent, sautais, sautait, sautions, sautiez, sautaient, sautai, sautas, sauta, sautâmes, sautâtes, sautèrent, sauterai, sauteras, sautera, sauterons, sauterez, sauteront)

sauter (bondir)
springen; een sprongetje maken
- springen werkwoord (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
- een sprongetje maken werkwoord
sauter (avoir des rapports sexuelles; baiser; grimper; s'accoupler)
neuken; vozen; geslachtsgemeenschap hebben
- neuken werkwoord ! (neuk, neukt, neukte, neukten, geneukt)
- vozen werkwoord (voos, voost, voosde, voosden, gevoosd)
- geslachtsgemeenschap hebben werkwoord
sauter (omettre)
overslaan
- overslaan werkwoord (sla over, slaat over, sloeg over, sloegen over, overgeslagen)
sauter
poffen; kastanjes poffen
- poffen werkwoord (pof, poft, pofte, poften, gepoft)
- kastanjes poffen werkwoord
sauter
over iets springen
- over iets springen werkwoord
sauter (cliqueter; tintinnabuler; ferrailler; retentir; sautiller; gambader; carillonner; sonner; résonner; boiter; tinter; claudiquer; clopiner; boitiller; marcher en boitant)
rammelen; kletteren
- rammelen werkwoord (rammel, rammelt, rammelde, rammelden, gerammeld)
- kletteren werkwoord (kletter, klettert, kletterde, kletterden, gekletterd)
sauter (éclater; exploser)
uiteenspatten
- uiteenspatten werkwoord (spat uiteen, spatte uiteen, spatten uiteen, uiteengespat)

Conjugations for sauter:

Présent

saute
sautes
saute
sautons
sautez
sautent

imparfait

sautais
sautais
sautait
sautions
sautiez
sautaient

passé simple

sautai
sautas
sauta
sautâmes
sautâtes
sautèrent

futur simple

sauterai
sauteras
sautera
sauterons
sauterez
sauteront

subjonctif présent

que je saute
que tu sautes
qu'il saute
que nous sautions
que vous sautiez
qu'ils sautent

conditionnel présent

sauterais
sauterais
sauterait
sauterions
sauteriez
sauteraient

passé composé

ai sauté
as sauté
a sauté
avons sauté
avez sauté
ont sauté

divers

saute!
sautez!
sautons!
sauté
sautant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

sauter

sauter
opblazen; laten exploderen
- opblazen
- laten exploderen

Vertaal Matrix voor sauter:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
neuken		baise
springen		saut à terre
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
een sprongetje maken	bondir; sauter
geslachtsgemeenschap hebben	avoir des rapports sexuelles; baiser; grimper; s'accoupler; sauter
kastanjes poffen	sauter
kletteren	boiter; boitiller; carillonner; claudiquer; cliqueter; clopiner; ferrailler; gambader; marcher en boitant; retentir; résonner; sauter; sautiller; sonner; tinter; tintinnabuler
laten exploderen		bomber; bouffer; enfler; exploser; gonfler; grossir; se ballonner; se gonfler
neuken	avoir des rapports sexuelles; baiser; grimper; s'accoupler; sauter	faire l'amour
opblazen		bomber; bouffer; charger; enfler; exagérer; exploser; gonfler; grossir; outrer; renforcer; se ballonner; se gonfler; souligner
over iets springen	sauter
overslaan	omettre; sauter	ignorer
poffen	sauter	acheter à crédit
rammelen	boiter; boitiller; carillonner; claudiquer; cliqueter; clopiner; ferrailler; gambader; marcher en boitant; retentir; résonner; sauter; sautiller; sonner; tinter; tintinnabuler	avoir faim; crever de faim
springen	bondir; sauter	bondir; crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; faire un bond; fendre; péter; sauter en l'air; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux
uiteenspatten	exploser; sauter; éclater
vozen	avoir des rapports sexuelles; baiser; grimper; s'accoupler; sauter
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
laten exploderen	sauter
opblazen	sauter

Synoniemen voor "sauter":

bondir; éclater; exploser; crever; tonner; retentir; crépiter; éluder; esquiver; escamoter; éviter; escalader; monter; franchir; passer; grimper; gravir; détoner; traverser; enjamber; outrepasser; parcourir; gambader; gesticuler; remuer; trépider; onduler; guincher; valser; gigoter; dansotter; sautiller; agiter; jaillir; sourdre; gicler; fuser; surgir; partir; apparaître; rebondir; recommencer; danser; trémousser; sursauter; tressaillir; soubresauter; tiquer; trembler

Wiktionary: sauter

sauter

verb

S’élancer en l’air
- sauter → springen
Cuire à feu vif en agitant
- sauter → roerbakken

sauter

verb

in de hoogte springen
- opspringen → sauter; bondir
een kooktechniek voor het bereiden van voedsel in een wok
- roerbakken → sauter
na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken
- springen → sauter

Cross Translation:

From	To	Via
• sauter	→ springen	↔ bound — to leap
• sauter	→ opspringen; springen	↔ jump — propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne
• sauter	→ springen	↔ jump — cause oneself to leave an elevated location and fall downward
• sauter	→ huppen; wippen; springen	↔ leap — to jump
• sauter	→ wippen	↔ shag — to have sexual intercourse with
• sauter	→ springen	↔ spring — to jump or leap
• sauter	→ roerbakken	↔ stir-fry — to fry something quickly in hot oil
• sauter	→ neuken	↔ ficken — vulgär, transitiv, intransitiv: den Geschlechtsakt vollziehen, koitieren

Vertaal sauter van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sauter (Frans) in het Nederlands

sauter:

sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, sautent, sautais, sautait, sautions, sautiez, sautaient, sautai, sautas, sauta, sautâmes, sautâtes, sautèrent, sauterai, sauteras, sautera, sauterons, sauterez, sauteront)

sauter (bondir)

sauter (avoir des rapports sexuelles; baiser; grimper; s'accoupler)

sauter (omettre)

sauter

sauter

sauter (cliqueter; tintinnabuler; ferrailler; retentir; sautiller; gambader; carillonner; sonner; résonner; boiter; tinter; claudiquer; clopiner; boitiller; marcher en boitant)

sauter (éclater; exploser)

Conjugations for sauter:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

sauter

sauter

Vertaal Matrix voor sauter:

Synoniemen voor "sauter":

Wiktionary: sauter

Verwante vertalingen van sauter