Salir in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

salir:
- morsen; knoeien; vlekken; kladden; bevuilen; vies maken; vuil maken; vuilmaken; viesmaken; vervuilen; verontreinigen; afgeven; smetten; bevlekken; besmeren; bekladden; bemorsen; een smet werpen op; ontluisteren; vies worden; smerig worden
Wiktionary:
- salir → belasteren, bevuilen, bezoedelen, verontreinigen
- salir → besmeuren, bezoedelen, bekladden, zwartmaken, bevuilen, [[vuil maken]]

Frans

Uitgebreide vertaling voor salir (Frans) in het Nederlands

salir:

salir werkwoord (salis, salit, salissons, salissez, salissent, salissais, salissait, salissions, salissiez, salissaient, salîmes, salîtes, salirent, salirai, saliras, salira, salirons, salirez, saliront)

salir (tacher; faire des taches)
morsen; knoeien; vlekken; kladden
- morsen werkwoord (mors, morst, morste, morsten, gemorst)
- knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
- vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
- kladden werkwoord (klad, kladt, kladde, kladden, geklad)
salir (souiller; polluer; tacher; maculer; rendre sale)
bevuilen; vies maken; vuil maken
- bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
- vies maken werkwoord (maak vies, maakt vies, maakte vies, maakten vies, vies gemaakt)
- vuil maken werkwoord
salir (souiller; polluer; tacher; maculer; rendre sale)
vuilmaken; viesmaken
- vuilmaken werkwoord (maak vuil, maakt vuil, maakte vuil, maakten vuil, vuil gemaakt)
- viesmaken werkwoord
salir (polluer; rendre sale; souiller)
vervuilen; verontreinigen
- vervuilen werkwoord (vervuil, vervuilt, vervuilde, vervuilden, vervuild)
- verontreinigen werkwoord (verontreinig, verontreinigt, verontreinigde, verontreinigden, verontreinigd)
salir (tacher; déteindre; soiller)
vlekken; afgeven; smetten; bevlekken
- vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
- afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
- smetten werkwoord (smet, smette, smetten, gesmet)
- bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
salir (barbouiller; beurrer; faire des taches; souiller; graisser; tacher; enduire)
bevuilen; besmeren; bekladden; bevlekken; bemorsen
- bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
- besmeren werkwoord (besmeer, besmeert, besmeerde, besmeerden, besmeerd)
- bekladden werkwoord (beklad, bekladt, bekladde, bekladden, beklad)
- bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
- bemorsen werkwoord (bemors, bemorst, bemorste, bemorsten, bemorst)
salir (souiller)
bevlekken; een smet werpen op; ontluisteren
- bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
- een smet werpen op werkwoord
- ontluisteren werkwoord (ontluister, ontluistert, ontluisterde, ontluisterden, ontluisterd)
salir (devenir sale; se salir)
vies worden; smerig worden
- vies worden werkwoord (word vies, wordt vies, werd vies, werden vies, vies geworden)
- smerig worden werkwoord (word smerig, wordt smerig, werd smerig, werden smerig, smerig geworden)

Conjugations for salir:

Présent

salis
salis
salit
salissons
salissez
salissent

imparfait

salissais
salissais
salissait
salissions
salissiez
salissaient

passé simple

salis
salis
salit
salîmes
salîtes
salirent

futur simple

salirai
saliras
salira
salirons
salirez
saliront

subjonctif présent

que je salisse
que tu salisses
qu'il salisse
que nous salissions
que vous salissiez
qu'ils salissent

conditionnel présent

salirais
salirais
salirait
salirions
saliriez
saliraient

passé composé

ai sali
as sali
a sali
avons sali
avez sali
ont sali

divers

salis!
salissez!
salissons!
sali
salissant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor salir:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgeven		délivrance; livraison
vlekken		tache
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgeven	déteindre; salir; soiller; tacher	admettre; distribuer à domicile; donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; livrer à domicile; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; porter à domicile; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre
bekladden	barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
bemorsen	barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
besmeren	barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
bevlekken	barbouiller; beurrer; déteindre; enduire; faire des taches; graisser; salir; soiller; souiller; tacher	souiller
bevuilen	barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
een smet werpen op	salir; souiller
kladden	faire des taches; salir; tacher	barbouiller; gribouiller; scribouiller
knoeien	faire des taches; salir; tacher	barbouiller; bousiller; bricoler; bricoler maladroitement; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; niaiser; patauger; travailler sans soin; tripoter
morsen	faire des taches; salir; tacher
ontluisteren	salir; souiller
smerig worden	devenir sale; salir; se salir
smetten	déteindre; salir; soiller; tacher
verontreinigen	polluer; rendre sale; salir; souiller
vervuilen	polluer; rendre sale; salir; souiller
vies maken	maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
vies worden	devenir sale; salir; se salir
viesmaken	maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
vlekken	déteindre; faire des taches; salir; soiller; tacher
vuil maken	maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
vuilmaken	maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher

Synoniemen voor "salir":

barbouiller; maculer; noircir; peinturer; souiller; badigeonner; tacher; contaminer; infecter; transmettre; crotter; culotter; roder; user; encrasser; engueuler; outrager; insulter; invectiver; vilipender; agonir; offenser; maudire; entacher; esquinter; détériorer; dégrader; délabrer; casser; détraquer; amocher; saboter; endommager; ruiner; gâter; pervertir; profaner; vicier; pourrir; sombrer; fatiguer; crever; surmener; graisser; oindre; lubrifier; huiler; enduire; injurier; brunir; bronzer; hâler; teindre; assombrir; obscurcir; polluer; corrompre; violer; poisser; abîmer; ternir; troubler; croupir; marquer; éclabousser; colorer; tacheter; taveler; marbrer; veiner; moirer; brouiller; gâcher

Wiktionary: salir

salir

verb

iemands goede naam geweld aandoen met onware aantijgingen
- belasteren → calomnier; diffamer; médire; salir
blootstellen aan vuil
- bevuilen → salir; souiller
vuil maken
- bezoedelen → salir
ergens schadelijke en stoffen en vuiligheden inbrengen
- verontreinigen → salir

Cross Translation:

From	To	Via
• salir	→ besmeuren	↔ besmirch — To make dirty; to soil
• salir	→ bezoedelen; bekladden	↔ besmirch — To tarnish; to debase
• salir	→ zwartmaken	↔ blacken — defame, sully
• salir	→ bevuilen	↔ dirty — to make dirty
• salir	→ [[vuil maken]]	↔ smirch — to dirty
• salir	→ bevuilen	↔ soil — to make dirty
• salir	→ bevuilen; bezoedelen	↔ sully — to soil, stain, dirty

Verwante vertalingen van salir

se salir

Remove Ads

Vertaal salir van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor salir (Frans) in het Nederlands

salir:

salir werkwoord (salis, salit, salissons, salissez, salissent, salissais, salissait, salissions, salissiez, salissaient, salîmes, salîtes, salirent, salirai, saliras, salira, salirons, salirez, saliront)

salir (tacher; faire des taches)

salir (souiller; polluer; tacher; maculer; rendre sale)

salir (souiller; polluer; tacher; maculer; rendre sale)

salir (polluer; rendre sale; souiller)

salir (tacher; déteindre; soiller)

salir (barbouiller; beurrer; faire des taches; souiller; graisser; tacher; enduire)

salir (souiller)

salir (devenir sale; se salir)

Conjugations for salir:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor salir:

Synoniemen voor "salir":

Wiktionary: salir

Verwante vertalingen van salir