Rupture in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

rupture:
- breuk; scheur; barst; krak; ruptuur; scheuring; afbreking; breken; fractuur
Wiktionary:
- rupture → breuk
- rupture → breuk

Frans

Uitgebreide vertaling voor rupture (Frans) in het Nederlands

la rupture (fissure; crevasse; fêlure; gerçure)
de breuk; de scheur; de barst; de krak
- breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
- scheur [de ~] zelfstandig naamwoord
- barst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- krak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la rupture
de ruptuur; de scheuring
- ruptuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- scheuring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la rupture
de afbreking
- afbreking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la rupture (brisement)
breken
- breken [znw.] zelfstandig naamwoord
la rupture (fracture; interruption; pause; hernie)
de breuk; de fractuur
- breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
- fractuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afbreking	rupture
barst	crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture	crevasse; encoche
breken	brisement; rupture
breuk	crevasse; fissure; fracture; fêlure; gerçure; hernie; interruption; pause; rupture	fraction; interférence; interruption; intervention; nombre fractionnaire
fractuur	fracture; hernie; interruption; pause; rupture
krak	crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture
ruptuur	rupture
scheur	crevasse; fissure; fêlure; gerçure; rupture	crevasse; déchirure; décousure; encoche; partie décousue
scheuring	rupture	discorde; division; désunion; schisme; scission; zizanie
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
breken		abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bousiller; briser; casser; casser intentionellement; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; détruire; dévaster; fracasser; liquider; mettre en pièces; rabaisser; raser; ravager; rompre; s'arracher; s'écrouler; se briser; se casser; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se détraquer; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine; écraser

rupture

noun

action par laquelle une chose rompre ; état d’une chose rompue.
- rupture → breuk

Cross Translation:

From	To	Via
• rupture	→ breuk	↔ Bruch — ein einhalten einer Vereinbarung, Vertrages, Übereinkunft