Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal rouler

Vertaal rouler van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rouler:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor rouler (Frans) in het Nederlands

rouler:

rouler werkwoord (roule, roules, roulons, roulez, )

  1. rouler (tourner; pivoter; faire un mouvement de rotation; )
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren werkwoord (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen werkwoord (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen werkwoord (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
  2. rouler (soutirer; escroquer; tromper; duper; berner)
    afzetten; bedotten; tillen
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • bedotten werkwoord (bedot, bedotte, bedotten, bedot)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
  3. rouler (retrousser; trousser; relever)
    opstropen; oprollen
    • opstropen werkwoord (stroop op, stroopt op, stroopte op, stroopten op, opgestroopt)
    • oprollen werkwoord (rol op, rolt op, rolde op, rolden op, opgerold)
  4. rouler (attraper; tromper; taquiner; )
    in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen
  5. rouler (rouler en taxi)
    taxiën
  6. rouler (tricher; tromper; tondre; )
    afzetten
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
  7. rouler (écorcher; retrousser; bobiner; enrouler; trousser)
    stropen; ontvellen
    • stropen werkwoord (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
    • ontvellen werkwoord (ontvel, ontvelt, ontvelde, ontvelden, ontveld)
  8. rouler (estamper; tromper; escroquer)
    neppen
    • neppen werkwoord (nep, nept, nepte, nepten, genept)
  9. rouler (couillonner; escroquer; tromper; )
    verneuken
    • verneuken werkwoord (verneuk, verneukt, verneukte, verneukten, verneukt)
  10. rouler
    wegrollen
    • wegrollen werkwoord (rol weg, rolt weg, rolde weg, rolden weg, weggerold)

Conjugations for rouler:

Présent
  1. roule
  2. roules
  3. roule
  4. roulons
  5. roulez
  6. roulent
imparfait
  1. roulais
  2. roulais
  3. roulait
  4. roulions
  5. rouliez
  6. roulaient
passé simple
  1. roulai
  2. roulas
  3. roula
  4. roulâmes
  5. roulâtes
  6. roulèrent
futur simple
  1. roulerai
  2. rouleras
  3. roulera
  4. roulerons
  5. roulerez
  6. rouleront
subjonctif présent
  1. que je roule
  2. que tu roules
  3. qu'il roule
  4. que nous roulions
  5. que vous rouliez
  6. qu'ils roulent
conditionnel présent
  1. roulerais
  2. roulerais
  3. roulerait
  4. roulerions
  5. rouleriez
  6. rouleraient
passé composé
  1. ai roulé
  2. as roulé
  3. a roulé
  4. avons roulé
  5. avez roulé
  6. ont roulé
divers
  1. roule!
  2. roulez!
  3. roulons!
  5. roulé
  6. roulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor rouler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten amputer; repriser
draaien conversions; rotation
ontvellen écorchement; éraflure
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten berner; couillonner; duper; escroquer; leurrer; rouler; soutirer; tondre; tricher; tromper amputer; arrêter; avoir; barrer; border; borner; clôturer; contourner; couper; descendre; duper; débrancher; débrayer; décevoir; déconnecter; déposer quelque part; encadrer; enjôler; entourer; escroquer; faire descendre; faire le charlatan; fermer; flouer; jalonner; laisser quelque part; marquer; mettre dedans; mettre hors de circuit; piqueter; préciser; soutirer; stopper; tracer; tromper; écorcher; étriller; être dupé; être trompé
bedotten berner; duper; escroquer; rouler; soutirer; tromper
draaien convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer détourner; faire pivoter; faire tourner; faire virer; intervertir; inverser; pirouetter; retourner; rotation; tourbillonner; tourner; tournoyer; virer
foppen attraper; blaguer; duper; mener quelqu'un en bateau; plaisanter; rouler; taquiner; tromper; turlupiner jouer un tour à
in de maling nemen attraper; blaguer; duper; mener quelqu'un en bateau; plaisanter; rouler; taquiner; tromper; turlupiner attraper; duper
kantelen convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer basculer; chavirer; mettre sur le côté; plonger; renverser; retourner; se renverser; tremper
neppen escroquer; estamper; rouler; tromper
ontvellen bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher
oprollen relever; retrousser; rouler; trousser
opstropen relever; retrousser; rouler; trousser
rollen convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer
ronddraaien convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer tourbillonner; tournoyer
roteren convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer
stropen bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher dépouiller; écorcher
taxiën rouler; rouler en taxi
te pakken nemen attraper; blaguer; duper; mener quelqu'un en bateau; plaisanter; rouler; taquiner; tromper; turlupiner
tillen berner; duper; escroquer; rouler; soutirer; tromper hisser; lever; monter; soulever; élever
verneuken couillonner; duper; escroquer; leurrer; rouler; tricher; tromper
voor de gek houden attraper; blaguer; duper; mener quelqu'un en bateau; plaisanter; rouler; taquiner; tromper; turlupiner
wegrollen rouler
wentelen convertir; faire un mouvement de rotation; graviter autour; pivoter; retourner; rouler; se rouler; tourner; tourner autour de; tournoyer; transformer

Synoniemen voor "rouler":


Wiktionary: rouler

rouler
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
rouler
verb
  1. ergens een rol van maken
  2. zich wentelend over een oppervlak bewegen
Cross Translation:
FromToVia
• rouler → ritselen; foefelen; zwendelen ↔ finagle — (ambitransitive) to cheat or swindle; to use crafty, deceitful methods (often with "out of")
• rouler → bedriegen; in de maling nemen ↔ fool — to trick; to make a fool of someone
• rouler → rijden ↔ ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
• rouler → oprollen; rollen ↔ roll — to wrap round on itself
• rouler → valsspelen ↔ rook — cheat, swindle
• rouler → wankelen ↔ wanken — (intransitiv): hin und her neigen, in der Gefahr zu kippen

Verwante vertalingen van rouler







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0595 seconde
Page rendered in 1.0 seconds