Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal rosse

Vertaal rosse van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rosse:
  2. rosser:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor rosse (Frans) in het Nederlands

rosse:

rosse [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la rosse (cheval; canasson)
    de paard; de knol
    • paard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rosse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knol canasson; cheval; rosse
paard canasson; cheval; rosse

Synoniemen voor "rosse":


Wiktionary: rosse

rosse
noun
  1. Personne méchante
Cross Translation:
FromToVia
• rosse → poot; bitch; slet ↔ bitch — disagreeable, aggressive person, usually female
• rosse → kattig ↔ catty — spiteful

rosse vorm van rosser:

rosser werkwoord (rosse, rosses, rossons, rossez, )

  1. rosser (assécher; sécher; donner une raclée à; mettre à sec)
    drogen; afdrogen; droogmaken
    • drogen werkwoord (droog, droogt, droogde, droogden, gedroogd)
    • afdrogen werkwoord (droog af, droogt af, droogde af, droogden af, afgedroogd)
    • droogmaken werkwoord (maak droog, maakt droog, maakte droog, maakten droog, drooggemaakt)
  2. rosser (flanquer une rossée à; donner une raclée à; donner une rossée à)
    afrossen; in elkaar timmeren; aframmelen; in elkaar rammen; 'n aframmeling geven
    • afrossen werkwoord (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)
    • in elkaar timmeren werkwoord (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
    • aframmelen werkwoord (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)
    • in elkaar rammen werkwoord (ram in elkaar, ramt in elkaar, ramde in elkaar, ramden in elkaar, in elkaar geramd)
  3. rosser (rouer de coups; tabasser; châtier; )
    aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen; afranselen
    • aftuigen werkwoord (tuig af, tuigt af, tuigde af, tuigden af, afgetuigd)
    • aframmelen werkwoord (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)
    • in elkaar timmeren werkwoord (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
    • afrossen werkwoord (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)
    • toetakelen werkwoord (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)
    • afranselen werkwoord (ransel af, ranselt af, ranselde af, ranselden af, afgeranseld)
  4. rosser (tabasser; rouer de coups; donner une raclée; mettre des coups)
    ranselen
    • ranselen werkwoord (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

Conjugations for rosser:

Présent
  1. rosse
  2. rosses
  3. rosse
  4. rossons
  5. rossez
  6. rossent
imparfait
  1. rossais
  2. rossais
  3. rossait
  4. rossions
  5. rossiez
  6. rossaient
passé simple
  1. rossai
  2. rossas
  3. rossa
  4. rossâmes
  5. rossâtes
  6. rossèrent
futur simple
  1. rosserai
  2. rosseras
  3. rossera
  4. rosserons
  5. rosserez
  6. rosseront
subjonctif présent
  1. que je rosse
  2. que tu rosses
  3. qu'il rosse
  4. que nous rossions
  5. que vous rossiez
  6. qu'ils rossent
conditionnel présent
  1. rosserais
  2. rosserais
  3. rosserait
  4. rosserions
  5. rosseriez
  6. rosseraient
passé composé
  1. ai rossé
  2. as rossé
  3. a rossé
  4. avons rossé
  5. avez rossé
  6. ont rossé
divers
  1. rosse!
  2. rossez!
  3. rossons!
  5. rossé
  6. rossant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor rosser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdrogen séchage
afranselen flagellation; raclée; rossée
afrossen flagellation; raclée; rossée
aftuigen démantèlement; démontage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
'n aframmeling geven donner une raclée à; donner une rossée à; flanquer une rossée à; rosser
afdrogen assécher; donner une raclée à; mettre à sec; rosser; sécher
aframmelen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; donner une rossée à; flageller; flanquer une rossée à; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
afranselen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller abîmer; agiter; amocher; maltraiter
afrossen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; donner une rossée à; flageller; flanquer une rossée à; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
aftuigen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
drogen assécher; donner une raclée à; mettre à sec; rosser; sécher dessécher; faire sécher; s'assécher; se dessécher; se déshydrater; se tarir; sécher
droogmaken assécher; donner une raclée à; mettre à sec; rosser; sécher
in elkaar rammen donner une raclée à; donner une rossée à; flanquer une rossée à; rosser
in elkaar timmeren amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; donner une rossée à; flageller; flanquer une rossée à; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller construire
ranselen donner une raclée; mettre des coups; rosser; rouer de coups; tabasser
toetakelen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller abîmer; amocher; blesser; défigurer; mal traiter

Synoniemen voor "rosser":


Wiktionary: rosser

rosser
verb
  1. (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups.
rosser
verb
  1. hard slaan
  2. iemand zo mishandelen dat hij of zij zichtbaar lichamelijk letsel heeft







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0737 seconde
Page rendered in 1.0 seconds