Risque in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

risque:
- gewaagde onderneming; risicovolle onderneming; risico; gok; waagstuk; kans; ramp; gevaar; onheil; onheilsdreiging; dreiging
risquer:
- riskeren; wagen; durven; avonturen; avonturieren
Wiktionary:
- risque → gewaagdheid, risico, waag, waagstuk
- risque → kans, gevaar
- risquer → kans lopen, op het spel zetten, risico lopen, riskeren, wagen
- risquer → risqueren, riskeren

Frans

Uitgebreide vertaling voor risque (Frans) in het Nederlands

risque:

risque [le ~] zelfstandig naamwoord

le risque (coup d'audace)
gewaagde onderneming; risicovolle onderneming; de risico; de gok; de waagstuk; de kans
- gewaagde onderneming [znw.] zelfstandig naamwoord
- risicovolle onderneming [znw.] zelfstandig naamwoord
- risico [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- gok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- waagstuk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kans [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
le risque (désastre; danger; catastrophe; menace; péril)
de ramp; het gevaar; het onheil; onheilsdreiging
- ramp [de ~] zelfstandig naamwoord
- gevaar [het ~] zelfstandig naamwoord
- onheil [het ~] zelfstandig naamwoord
- onheilsdreiging [znw.] zelfstandig naamwoord
le risque (menace; péril; danger)
de dreiging
- dreiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor risque:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
dreiging	danger; menace; péril; risque
gevaar	catastrophe; danger; désastre; menace; péril; risque	incertitude; insécurité; péril; état précaire
gewaagde onderneming	coup d'audace; risque
gok	coup d'audace; risque
kans	coup d'audace; risque	aptitude; chance; occasion; opportunité; optique; perspective; point de vue; possibilité
onheil	catastrophe; danger; désastre; menace; péril; risque	adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; échec
onheilsdreiging	catastrophe; danger; désastre; menace; péril; risque
ramp	catastrophe; danger; désastre; menace; péril; risque	adversité; besoin; calamité; catastrophe; contre-temps; contretemps; danger; difficultés; déboires; désastre; détresse; déveine; ennuis; infortune; malchance; malheur; mauvaise fortune; misère; mésaventure; revers; sinistre; échec
risico	coup d'audace; risque
risicovolle onderneming	coup d'audace; risque
waagstuk	coup d'audace; risque

Synoniemen voor "risque":

hardiesse; audace; intrépidité; énergie; courage; coeur; assurance; bravoure; fermeté; témérité; imprudence; aplomb; vigueur; hasard; fortune; coïncidence; aléa; chance; danger; veine; aubaine; occasion; occurrence; dessein; sort; fatalité; inconvénient; incommodité; importunité; désagrément; embarras; ennui; défaut; désavantage; empêchement; obstacle; objection; écueil; joue; bajoue; méplat; pommette; amuse; abuse; pari; gageure; défi; enjeu; mise; responsabilté

Wiktionary: risque

risque

noun

possibilité d’un événement négatif, péril possible, hasard dangereux.
- risque → gewaagdheid; risico; waag; waagstuk

Cross Translation:

From	To	Via
• risque	→ kans	↔ chance — probability of something happening
• risque	→ gevaar	↔ jeopardy — danger of loss, harm, or failure
• risque	→ gevaar	↔ peril — a situation of serious danger

risquer:

risquer werkwoord (risque, risques, risquons, risquez, risquent, risquais, risquait, risquions, risquiez, risquaient, risquai, risquas, risqua, risquâmes, risquâtes, risquèrent, risquerai, risqueras, risquera, risquerons, risquerez, risqueront)

risquer (oser; hasarder; aventurer)
riskeren; wagen; durven; avonturen
- riskeren werkwoord (riskeer, riskeert, riskeerde, riskeerden, geriskeerd)
- wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)
- durven werkwoord (durf, durft, durfde, durfden, gedurfd)
- avonturen werkwoord
risquer (aventurer; oser; hasarder)
avonturieren
- avonturieren werkwoord

Conjugations for risquer:

Présent

risque
risques
risque
risquons
risquez
risquent

imparfait

risquais
risquais
risquait
risquions
risquiez
risquaient

passé simple

risquai
risquas
risqua
risquâmes
risquâtes
risquèrent

futur simple

risquerai
risqueras
risquera
risquerons
risquerez
risqueront

subjonctif présent

que je risque
que tu risques
qu'il risque
que nous risquions
que vous risquiez
qu'ils risquent

conditionnel présent

risquerais
risquerais
risquerait
risquerions
risqueriez
risqueraient

passé composé

ai risqué
as risqué
a risqué
avons risqué
avez risqué
ont risqué

divers

risque!
risquez!
risquons!
risqué
risquant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor risquer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avonturen		aventures; péripéties
durven		audace; courage
wagen		audace; auto; automobile; bagnole; chariot; charrette; courage; voiture; voiturette; véhicule
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
avonturen	aventurer; hasarder; oser; risquer
avonturieren	aventurer; hasarder; oser; risquer
durven	aventurer; hasarder; oser; risquer
riskeren	aventurer; hasarder; oser; risquer
wagen	aventurer; hasarder; oser; risquer

Synoniemen voor "risquer":

affronter; opposer; attaquer; braver; exposer; défier; combattre; empoigner; lutter; aventurer; hasarder; tenter; essayer; aller; progresser; compromettre; encourir; expérimenter; étudier; constater; éprouver; vérifier; voir; goûter; jouer; amuser; abuser; oser; entreprendre; parier; gager; miser; engager; ponter

Wiktionary: risquer

risquer

verb

hasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.
- risquer → kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen

Cross Translation:

From	To	Via
• risquer	→ risqueren; riskeren	↔ riskieren — etwas wagen, sich etwas trauen

Verwante vertalingen van risque

Remove Ads

Vertaal risque van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor risque (Frans) in het Nederlands

risque:

risque [le ~] zelfstandig naamwoord

le risque (coup d'audace)

le risque (désastre; danger; catastrophe; menace; péril)

le risque (menace; péril; danger)

Vertaal Matrix voor risque:

Synoniemen voor "risque":

Wiktionary: risque

risquer:

risquer werkwoord (risque, risques, risquons, risquez, risquent, risquais, risquait, risquions, risquiez, risquaient, risquai, risquas, risqua, risquâmes, risquâtes, risquèrent, risquerai, risqueras, risquera, risquerons, risquerez, risqueront)

risquer (oser; hasarder; aventurer)

risquer (aventurer; oser; hasarder)

Conjugations for risquer:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor risquer:

Synoniemen voor "risquer":

Wiktionary: risquer

Verwante vertalingen van risque