Frans

Uitgebreide vertaling voor replacer (Frans) in het Nederlands

replacer:

replacer werkwoord (replace, replaces, replaçons, replacez, )

  1. replacer (remplacer; renouveler; changer; )
    vervangen; remplaceren; vernieuwen; verwisselen; aflossen
    • vervangen werkwoord (vervang, vervangt, verving, vervingen, vervangen)
    • remplaceren werkwoord (remplaceer, remplaceert, remplaceerde, remplaceerden, geremplaceerd)
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • aflossen werkwoord (los af, lost af, loste af, losten af, afgelost)
  2. replacer (renommer; réélire)
    herbenoemen; herplaatsen; herkiezen; opnieuw benoemen
    • herbenoemen werkwoord (herbenoem, herbenoemt, herbenoemde, herbenoemden, herbenoemd)
    • herplaatsen werkwoord (herplaats, herplaatst, herplaatste, herplaatsten, herplaatst)
    • herkiezen werkwoord (herkies, herkiest, herkoos, herkozen, herkozen)
    • opnieuw benoemen werkwoord
  3. replacer (dégrader; remettre en place; destituer; rétrograder)
    degraderen; in rang verlagen; terugzetten; achteruitzetten; terugplaatsen
    • degraderen werkwoord (degradeer, degradeert, degradeerde, degradeerden, gedegradeerd)
    • in rang verlagen werkwoord (verlaag in rang, verlaagt in rang, verlaagde in rang, verlaagden in rang, in rang verlaagd)
    • terugzetten werkwoord (zet terug, zette terug, zetten terug, teruggezet)
    • achteruitzetten werkwoord (zet achteruit, zette achteruit, zetten achteruit, achteruitgezet)
    • terugplaatsen werkwoord (plaats terug, plaatst terug, plaatste terug, plaatsten terug, teruggeplaatst)
  4. replacer (remettre; remettre en place)
    terugplaatsen; terugzetten; terugleggen
    • terugplaatsen werkwoord (plaats terug, plaatst terug, plaatste terug, plaatsten terug, teruggeplaatst)
    • terugzetten werkwoord (zet terug, zette terug, zetten terug, teruggezet)
    • terugleggen werkwoord (leg terug, legt terug, legde terug, legden terug, teruggelegd)

Conjugations for replacer:

Présent
  1. replace
  2. replaces
  3. replace
  4. replaçons
  5. replacez
  6. replacent
imparfait
  1. replaçais
  2. replaçais
  3. replaçait
  4. replacions
  5. replaciez
  6. replaçaient
passé simple
  1. replaçai
  2. replaças
  3. replaça
  4. replaçâmes
  5. replaçâtes
  6. replacèrent
futur simple
  1. replacerai
  2. replaceras
  3. replacera
  4. replacerons
  5. replacerez
  6. replaceront
subjonctif présent
  1. que je replace
  2. que tu replaces
  3. qu'il replace
  4. que nous replacions
  5. que vous replaciez
  6. qu'ils replacent
conditionnel présent
  1. replacerais
  2. replacerais
  3. replacerait
  4. replacerions
  5. replaceriez
  6. replaceraient
passé composé
  1. ai replacé
  2. as replacé
  3. a replacé
  4. avons replacé
  5. avez replacé
  6. ont replacé
divers
  1. replace!
  2. replacez!
  3. replaçons!
  4. replacé
  5. replaçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor replacer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflossen acquittement; payement; remboursement
degraderen dégradation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitzetten destituer; dégrader; remettre en place; replacer; rétrograder
aflossen changer; innover; remettre; remettre en place; remplacer; renouveler; replacer; rénover; se substituer à acquitter; amortir; rembourser; régler
degraderen destituer; dégrader; remettre en place; replacer; rétrograder
herbenoemen renommer; replacer; réélire
herkiezen renommer; replacer; réélire
herplaatsen renommer; replacer; réélire
in rang verlagen destituer; dégrader; remettre en place; replacer; rétrograder
opnieuw benoemen renommer; replacer; réélire
remplaceren changer; innover; remettre; remettre en place; remplacer; renouveler; replacer; rénover; se substituer à remplacer
terugleggen remettre; remettre en place; replacer
terugplaatsen destituer; dégrader; remettre; remettre en place; replacer; rétrograder
terugzetten destituer; dégrader; remettre; remettre en place; replacer; rétrograder restaurer
vernieuwen changer; innover; remettre; remettre en place; remplacer; renouveler; replacer; rénover; se substituer à actualiser; changer; remettre en état; renouveler; rénover; réparer; rétablir; se substituer à
vervangen changer; innover; remettre; remettre en place; remplacer; renouveler; replacer; rénover; se substituer à remplacer
verwisselen changer; innover; remettre; remettre en place; remplacer; renouveler; replacer; rénover; se substituer à alterner; altérer; annuler; changer; changer de place; confondre; convertir; embarrasser; emmêler; faire un échange; modifier; permuter; renvoyer; substituer; tourner en sens contraire; transformer; troquer; troquer contre; varier; échanger; échanger contre

Synoniemen voor "replacer":