Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal recevoir

Vertaal recevoir van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. recevoir:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor recevoir (Frans) in het Nederlands

recevoir:

recevoir werkwoord (reçois, reçoit, recevons, recevez, )

  1. recevoir (prendre livraison de)
    ontvangen; krijgen; in ontvangst nemen; opstrijken
    • ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • krijgen werkwoord (krijg, krijgt, kreeg, kregen, gekregen)
    • in ontvangst nemen werkwoord (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
    • opstrijken werkwoord (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)
  2. recevoir (accueillir; prendre; accepter; )
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden werkwoord (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen werkwoord (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
  3. recevoir (s'emparer de; obtenir; prendre; )
    verkrijgen; verwerven; iets bemachtigen; kopen; eigen maken
  4. recevoir (s'emparer de; obtenir; acquérir; )
    verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • te pakken krijgen werkwoord (krijg te pakken, krijgt te pakken, kreeg te pakken, kregen te pakken, te pakken gekregen)
    • iets bemachtigen werkwoord
  5. recevoir (accueillir; régaler de)
    ontvangen; onthalen; binnenhalen; vergasten
    • ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • onthalen werkwoord (onthaal, onthaalt, onthaalde, onthaalden, onthaald)
    • binnenhalen werkwoord (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • vergasten werkwoord (vergast, vergastte, vergastten, vergast)
  6. recevoir (obtenir; acquérir; toucher; percevoir)
    verkrijgen; verwerven
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • verwerven werkwoord (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)

Conjugations for recevoir:

Présent
  1. reçois
  2. reçois
  3. reçoit
  4. recevons
  5. recevez
  6. reçoivent
imparfait
  1. recevais
  2. recevais
  3. recevait
  4. recevions
  5. receviez
  6. recevaient
passé simple
  1. reçus
  2. reçus
  3. reçut
  4. reçûmes
  5. reçûtes
  6. reçurent
futur simple
  1. recevrai
  2. recevras
  3. recevra
  4. recevrons
  5. recevrez
  6. recevront
subjonctif présent
  1. que je reçoive
  2. que tu reçoives
  3. qu'il reçoive
  4. que nous recevions
  5. que vous receviez
  6. qu'ils reçoivent
conditionnel présent
  1. recevrais
  2. recevrais
  3. recevrait
  4. recevrions
  5. recevriez
  6. recevraient
passé composé
  1. ai reçu
  2. as reçu
  3. a reçu
  4. avons reçu
  5. avez reçu
  6. ont reçu
divers
  1. reçois!
  2. recevez!
  3. recevons!
  5. reçu
  6. recevant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor recevoir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen accepter; adoptir; hypothèse; supposition
aanvaarden acceptation; adoption; prise de possession; prise en charge
accepteren acceptation
kopen achat; acquisition; affaire; obtention
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen accepter; accueillir; assumer; engager; entamer; prendre; ramasser; recevoir accepter; accepter un cadeau; admettre; adopter; assumer; croire; croire en; embaucher; engager; estimer; nommer; penser; prendre; prendre en charge; prendre en service; présumer; recruter; supposer
aanvaarden accepter; accueillir; assumer; engager; entamer; prendre; ramasser; recevoir accepter; accepter un cadeau; admettre; adopter; assumer; ne pas se défendre de qc; prendre; s'accomoder de qc; s'arranger de qc; se contenter de qc; se laisser attribuer qc
accepteren accepter; accueillir; assumer; engager; entamer; prendre; ramasser; recevoir accepter; accepter un cadeau; admettre; adopter; assumer; ne pas se défendre de qc; prendre; s'accomoder de qc; s'arranger de qc; se contenter de qc; se laisser attribuer qc
binnenhalen accueillir; recevoir; régaler de gagner; obtenir; remporter
eigen maken capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'approprier; s'emparer de; se rendre maître de; se saisir de; usurper apprendre; faire l'apprentissage de; s'initier à
iets bemachtigen acquérir; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; réaliser; s'approprier; s'emparer de; saisir; se rendre maître de; se saisir de; usurper
in ontvangst nemen accepter; accueillir; assumer; engager; entamer; prendre; prendre livraison de; ramasser; recevoir
kopen capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'approprier; s'emparer de; se rendre maître de; se saisir de; usurper acheter; acquérir; s'acheter; se procurer
krijgen prendre livraison de; recevoir
onthalen accueillir; recevoir; régaler de
ontvangen accepter; accueillir; assumer; engager; entamer; prendre; prendre livraison de; ramasser; recevoir; régaler de
opstrijken prendre livraison de; recevoir
te pakken krijgen acquérir; capturer; gagner; obtenir; prendre; recevoir; remporter; réaliser; s'emparer de; saisir; se rendre maître de; se saisir de; usurper attraper; saisir
vergasten accueillir; recevoir; régaler de
verkrijgen acquérir; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; percevoir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; réaliser; s'approprier; s'emparer de; saisir; se rendre maître de; se saisir de; toucher; usurper acheter; acquérir; atteindre; gagner; obtenir; parvenir à; réaliser; s'acheter; se procurer
verwerven acquérir; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; percevoir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'approprier; s'emparer de; se rendre maître de; se saisir de; toucher; usurper acheter; acquérir; apprendre; faire l'apprentissage de; s'acheter; s'initier à; se procurer

Synoniemen voor "recevoir":


Wiktionary: recevoir

recevoir
verb
  1. accepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
recevoir
verb
  1. verwerven, ontvangen
  2. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten
Cross Translation:
FromToVia
• recevoir → ontvangen ↔ copy — radio term
• recevoir → ontvangen ↔ entertain — to have over at one's home
• recevoir → verkrijgen; krijgen ↔ get — receive
• recevoir → modereren; ontvangen; onderbrengen ↔ host — perform the role of a host
• recevoir → ontvangen; horen ↔ read — be able to hear (in a radio communication)
• recevoir → krijgen; ontvangen ↔ receive — get
• recevoir → ontvangen ↔ receive — take possession of
• recevoir → krijgen; pakken; bekomen ↔ bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
• recevoir → ontvangen ↔ erhalten — (transitiv) etwas bekommen

Verwante vertalingen van recevoir







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0669 seconde
Page rendered in 1.0 seconds