Frans
Uitgebreide vertaling voor réuni (Frans) in het Nederlands
réuni:
-
réuni (ensemble; en commun; commun)
samen; tezamen; bijeen; bij elkaar-
samen bijwoord
-
tezamen bijwoord
-
bijeen bijwoord
-
bij elkaar bijvoeglijk naamwoord
-
-
réuni (uni; lié; allié; noué; unanimement; unanime)
samenhangend; verbonden; verenigd; een eenheid vormend; aaneengesloten-
samenhangend bijvoeglijk naamwoord
-
verbonden bijvoeglijk naamwoord
-
verenigd bijvoeglijk naamwoord
-
een eenheid vormend bijvoeglijk naamwoord
-
aaneengesloten bijvoeglijk naamwoord
-
-
réuni (ensemble; à deux; en commun; tous les deux; commun; collectif)
gezamenlijk; samen; tezamen; met z'n beiden-
gezamenlijk bijvoeglijk naamwoord
-
samen bijwoord
-
tezamen bijwoord
-
met z'n beiden bijvoeglijk naamwoord
-
-
réuni (mis ensemble)
-
réuni (l'un dans l'autre; ensemble)
-
réuni (l'un dans l'autre; ensemble)
-
réuni (ensemble; collectif; conjointement; conjoint; en commun; concerté; commun; de concert; en somme)
gezamenlijk; tezamen; gemeenschappelijk; met zijn allen-
gezamenlijk bijvoeglijk naamwoord
-
tezamen bijwoord
-
gemeenschappelijk bijvoeglijk naamwoord
-
met zijn allen bijvoeglijk naamwoord
-
-
réuni (solidaire; unanimement; lié; uni; unanime; solidairement; d'un commun accord; d'une seule voix)
eensgezind; eendrachtig; harmonieus; saamhorig-
eensgezind bijvoeglijk naamwoord
-
eendrachtig bijvoeglijk naamwoord
-
harmonieus bijvoeglijk naamwoord
-
saamhorig bijvoeglijk naamwoord
-