Frans
Uitgebreide vertaling voor qui fait autorité (Frans) in het Nederlands
qui fait autorité:
-
qui fait autorité (premier; en premier lieu; en avant; décisif; sur le devant; en tête; décisive; d'abord; à l'avant)
leidend; eerste; aanvoerend-
leidend bijvoeglijk naamwoord
-
eerste bijvoeglijk naamwoord
-
aanvoerend bijvoeglijk naamwoord
-
-
qui fait autorité (déterminant l'image; éminent; qui donne le ton; puissant; influent; marquant)
toonaangevend; gezichtsbepalend-
toonaangevend bijvoeglijk naamwoord
-
gezichtsbepalend bijvoeglijk naamwoord
-
-
qui fait autorité (éminent; notable; décisif; décisive; en tête; d'abord; premier; en avant; à l'avant; en premier lieu; sur le devant; qui donne le ton)
toonaangevend; dominant; vooraanstaande; maatgevend; gezaghebbend-
toonaangevend bijvoeglijk naamwoord
-
dominant bijvoeglijk naamwoord
-
vooraanstaande bijvoeglijk naamwoord
-
maatgevend bijvoeglijk naamwoord
-
gezaghebbend bijvoeglijk naamwoord
-