Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal président

Vertaal président van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. président:
  2. présider:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor président (Frans) in het Nederlands

président:

président [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le président
    de president
  2. le président
    de voorzitter
  3. le président (leader; gérant; dirigeant; )
    de voorzitter; de bestuurder; de manager; het kopstuk
  4. le président (capitaine; meneur; responsable; commandant; chef)
    de aanvoerder; de leider; het hoofd; de hoofdman
    • aanvoerder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hoofd [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hoofdman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. le président (capitaine; gérant; directeur; )
    de aanvoerder; de bevelhebber; de commandant; de kapitein

Vertaal Matrix voor président:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoerder capitaine; capitaine d'intendance; capitaine de frégate; chef; commandant; directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; leader politique; manager; meneur; patron; président; responsable
bestuurder directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; manager; président automobiliste; chauffeur; conducteur; personnel de conduite; pilote; politicien
bevelhebber capitaine; capitaine d'intendance; capitaine de frégate; chef; commandant; directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; leader politique; manager; meneur; patron; président chef; commandant; lieutenant-colonel; seigneur; souverain; supérieur
commandant capitaine; capitaine d'intendance; capitaine de frégate; chef; commandant; directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; leader politique; manager; meneur; patron; président capitaine; chef; commandant; lieutenant-colonel; marinier; supérieur
hoofd capitaine; chef; commandant; meneur; président; responsable chef; chef d'équipe; chef de tribu; chevet; commencement; contremaître; directeur; directeur d'école; début; en-tête; exorde; grand chef; introduction; parrain; patron; supérieur; titre; tête; tête humaine
hoofdman capitaine; chef; commandant; meneur; président; responsable chef; chef de tribu; grand chef
kapitein capitaine; capitaine d'intendance; capitaine de frégate; chef; commandant; directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; leader politique; manager; meneur; patron; président capitaine; capitaine de vaisseau; commandant; marinier
kopstuk directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; manager; président
leider capitaine; chef; commandant; meneur; président; responsable chef d'équipe; contremaître; organisateur; patron
manager directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; manager; président chef d'entreprise; directeur; gérant; manager
president président
voorzitter directeur; dirigeant; grand chef; gérant; leader; manager; président
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoofd principal

Synoniemen voor "président":


Wiktionary: président

président
noun
  1. Personne qui préside une compagnie, une assemblée, un tribunal, une cour.
président
noun
  1. het staatshoofd van een republiek
  2. hoofd van een bestuur, leider van een vergadering
Cross Translation:
FromToVia
• président → voorzitter ↔ chairman — person presiding over a meeting
• président → voorzitter ↔ chairperson — a person who presides over a meeting, a board
• président → president ↔ president — The head of state of a republic

présider:

présider werkwoord (préside, présides, présidons, présidez, )

  1. présider (diriger; conduire; gérer; )
    leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • besturen werkwoord (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • voorzitten werkwoord (zit voor, zat voor, zaten voor, voorgezeten)
    • leiding geven werkwoord
    • managen werkwoord (manage, managed, managde, managden, gemanaged)
  2. présider (commander; mener; diriger; )
    leiden; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; leidinggeven
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • bevel voeren over werkwoord
    • leidinggeven werkwoord (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)

Conjugations for présider:

Présent
  1. préside
  2. présides
  3. préside
  4. présidons
  5. présidez
  6. président
imparfait
  1. présidais
  2. présidais
  3. présidait
  4. présidions
  5. présidiez
  6. présidaient
passé simple
  1. présidai
  2. présidas
  3. présida
  4. présidâmes
  5. présidâtes
  6. présidèrent
futur simple
  1. présiderai
  2. présideras
  3. présidera
  4. présiderons
  5. présiderez
  6. présideront
subjonctif présent
  1. que je préside
  2. que tu présides
  3. qu'il préside
  4. que nous présidions
  5. que vous présidiez
  6. qu'ils président
conditionnel présent
  1. présiderais
  2. présiderais
  3. présiderait
  4. présiderions
  5. présideriez
  6. présideraient
passé composé
  1. ai présidé
  2. as présidé
  3. a présidé
  4. avons présidé
  5. avez présidé
  6. ont présidé
divers
  1. préside!
  2. présidez!
  3. présidons!
  5. présidé
  6. présidant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor présider:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren direction; tête
besturen acte de gouverner; acte de régner; administration; direction
leidinggeven direction
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren administrer; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider aborder; alléguer; avancer; avancer des arguments; citer; entamer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
besturen administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider administrer; diriger; gérer
bevel voeren over administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider
commanderen administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider assigner; charger; commander; consacrer à; dicter; diriger; décréter; dévouer; enjoindre; obliger à; ordonner; prescrire; régir; sommer
leiden administrer; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener
leiding geven administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider
leidinggeven administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider
managen administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider gérer; manier; être capable; être de taille à
voorzitten administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider

Synoniemen voor "présider":


Wiktionary: présider

présider
verb
  1. occuper la premier place dans une assemblée, avoir charge d’y maintenir l’ordre, d’y donner la parole, de recueillir les voix et de proclamer les décisions qu’elle rendre.
Cross Translation:
FromToVia
• présider → voorzitten ↔ preside — to act as a president or chairperson

Verwante vertalingen van président







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0648 seconde
Page rendered in 1.0 seconds