Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. paralyse:
  2. paralyser:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor paralyse (Frans) in het Nederlands

paralyse:

paralyse [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la paralyse (immobilisation)
    de kreupelheid; lamlegging

Vertaal Matrix voor paralyse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kreupelheid immobilisation; paralyse boiterie; infirmité
lamlegging immobilisation; paralyse

paralyse vorm van paralyser:

paralyser werkwoord (paralyse, paralyses, paralysons, paralysez, )

  1. paralyser (rendre impuissant)
    machteloos maken; krachteloos maken
    • machteloos maken werkwoord (maak machteloos, maakt machteloos, maakte machteloos, maakten machteloos, machteloos gemaakt)
    • krachteloos maken werkwoord (maak krachteloos, maakt krachteloos, maakte krachteloos, maakten krachteloos, krachteloos gemaakt)
  2. paralyser (disloquer; se fouler; déboîter)
    verlammen; ontwrichten; krachteloos maken
    • verlammen werkwoord (verlam, verlamt, verlamde, verlamden, verlamd)
    • ontwrichten werkwoord (ontwricht, ontwrichtte, ontwrichtten, ontwricht)
    • krachteloos maken werkwoord (maak krachteloos, maakt krachteloos, maakte krachteloos, maakten krachteloos, krachteloos gemaakt)
  3. paralyser
    verlammen; lamleggen
    • verlammen werkwoord (verlam, verlamt, verlamde, verlamden, verlamd)
    • lamleggen werkwoord (leg lam, legt lam, legde lam, legden lam, lamgelegd)
  4. paralyser
    verlammen
    • verlammen werkwoord (verlam, verlamt, verlamde, verlamden, verlamd)
  5. paralyser (bloquer)

Conjugations for paralyser:

Présent
  1. paralyse
  2. paralyses
  3. paralyse
  4. paralysons
  5. paralysez
  6. paralysent
imparfait
  1. paralysais
  2. paralysais
  3. paralysait
  4. paralysions
  5. paralysiez
  6. paralysaient
passé simple
  1. paralysai
  2. paralysas
  3. paralysa
  4. paralysâmes
  5. paralysâtes
  6. paralysèrent
futur simple
  1. paralyserai
  2. paralyseras
  3. paralysera
  4. paralyserons
  5. paralyserez
  6. paralyseront
subjonctif présent
  1. que je paralyse
  2. que tu paralyses
  3. qu'il paralyse
  4. que nous paralysions
  5. que vous paralysiez
  6. qu'ils paralysent
conditionnel présent
  1. paralyserais
  2. paralyserais
  3. paralyserait
  4. paralyserions
  5. paralyseriez
  6. paralyseraient
passé composé
  1. ai paralysé
  2. as paralysé
  3. a paralysé
  4. avons paralysé
  5. avez paralysé
  6. ont paralysé
divers
  1. paralyse!
  2. paralysez!
  3. paralysons!
  4. paralysé
  5. paralysant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor paralyser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krachteloos maken disloquer; déboîter; paralyser; rendre impuissant; se fouler
lamleggen paralyser
machteloos maken paralyser; rendre impuissant
ontwrichten disloquer; déboîter; paralyser; se fouler disloquer; déboîter; essorer; se faire une entorse; se fouler; tordre; tortiller
platleggen bloquer; paralyser
verlammen disloquer; déboîter; paralyser; se fouler

Synoniemen voor "paralyser":


Wiktionary: paralyser

paralyser
verb
  1. frapper de paralysie.
paralyser
verb
  1. (overgankelijk) verlammen
  2. van het vermogen zich te bewegen beroven

Computer vertaling door derden: