Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal ondulons

Vertaal ondulons van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

onduler:
- golvend bewegen; golven; krullen; in de krul zetten; kroezen
Wiktionary:
- onduler → onduleren, golven
- onduler → kabbelen

Frans

Uitgebreide vertaling voor ondulons (Frans) in het Nederlands

onduler:

onduler werkwoord (ondule, ondules, ondulons, ondulez, ondulent, ondulais, ondulait, ondulions, onduliez, ondulaient, ondulai, ondulas, ondula, ondulâmes, ondulâtes, ondulèrent, ondulerai, onduleras, ondulera, ondulerons, ondulerez, onduleront)

onduler (ruisseler; gicler; ondoyer)
golvend bewegen; golven
- golvend bewegen werkwoord
- golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
onduler (faire friser; boucler; friser; frisotter)
krullen; in de krul zetten
- krullen werkwoord (krul, krult, krulde, krulden, gekruld)
- in de krul zetten werkwoord
onduler (friser; frisotter; boucler)
kroezen
- kroezen werkwoord (kroes, kroest, kroesde, kroesden, gekroesd)

Conjugations for onduler:

Présent

ondule
ondules
ondule
ondulons
ondulez
ondulent

imparfait

ondulais
ondulais
ondulait
ondulions
onduliez
ondulaient

passé simple

ondulai
ondulas
ondula
ondulâmes
ondulâtes
ondulèrent

futur simple

ondulerai
onduleras
ondulera
ondulerons
ondulerez
onduleront

subjonctif présent

que j'ondule
que tu ondules
qu'il ondule
que nous ondulions
que vous onduliez
qu'ils ondulent

conditionnel présent

ondulerais
ondulerais
ondulerait
ondulerions
onduleriez
onduleraient

passé composé

ai ondulé
as ondulé
a ondulé
avons ondulé
avez ondulé
ont ondulé

divers

ondule!
ondulez!
ondulons!
ondulé
ondulant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor onduler:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
golven		lames; vagues
krullen		boucles; cheveux bouclés; cheveux frisés
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
golven	gicler; ondoyer; onduler; ruisseler	balancer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux
golvend bewegen	gicler; ondoyer; onduler; ruisseler
in de krul zetten	boucler; faire friser; friser; frisotter; onduler
kroezen	boucler; friser; frisotter; onduler
krullen	boucler; faire friser; friser; frisotter; onduler

Synoniemen voor "onduler":

gesticuler; remuer; trépider; sauter; gondoler; travailler; jouer; ondoyer; sinuer; varier; changer; friser; serpenter; glisser; zigzaguer

Wiktionary: onduler

onduler

verb

Avoir un mouvement d’ondulation lent, mais sensible.
- onduler → onduleren; golven

onduler

verb

(overgankelijk) doen golven, golfvormig maken, in wisselstroom veranderen
- onduleren → onduler

Cross Translation:

From	To	Via
• onduler	→ kabbelen	↔ ripple — to move like the undulating surface of a body of water