Frans

Uitgebreide vertaling voor notifier (Frans) in het Nederlands

notifier:

notifier werkwoord (notifie, notifies, notifions, notifiez, )

  1. notifier (faire connaître; mettre au courant de; annoncer; )
    informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verwittigen werkwoord (verwittig, verwittigt, verwittigde, verwittigden, verwittigd)
    • waarschuwen werkwoord (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
    • tippen werkwoord (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
  2. notifier (sommer; convoquer)
    aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
    • aanschrijven werkwoord (schrijf aan, schrijft aan, schreef aan, schreven aan, aangeschreven)
    • kennis geven werkwoord (geef kennis, geeft kennis, gaf kennis, gaven kennis, kennis gegeven)
    • konde doen werkwoord (doe konde, doet konde, deed konde, deden konde, konde gedaan)
    • aanzeggen werkwoord (zeg aan, zegt aan, zei aan, zeiden aan, aangezegd)
  3. notifier (rendre publique; annoncer; publier; proclamer; promulguer)
    bekend maken; afkondigen; bekendmaken; openbaar maken; aflezen; afroepen; oplezen
    • bekend maken werkwoord
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
    • bekendmaken werkwoord (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • openbaar maken werkwoord (maak openbaar, maakt openbaar, maakte openbaar, maakten openbaar, openbaar gemaakt)
    • aflezen werkwoord (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)
    • afroepen werkwoord (roep af, roept af, riep af, riepen af, afgeroepen)
    • oplezen werkwoord (lees op, leest op, las op, lazen op, opgelezen)
  4. notifier (convoquer; appeler; appeler à; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  5. notifier (annoncer; informer; signaler; faire savoir)

Conjugations for notifier:

Présent
  1. notifie
  2. notifies
  3. notifie
  4. notifions
  5. notifiez
  6. notifient
imparfait
  1. notifiais
  2. notifiais
  3. notifiait
  4. notifiions
  5. notifiiez
  6. notifiaient
passé simple
  1. notifiai
  2. notifias
  3. notifia
  4. notifiâmes
  5. notifiâtes
  6. notifièrent
futur simple
  1. notifierai
  2. notifieras
  3. notifiera
  4. notifierons
  5. notifierez
  6. notifieront
subjonctif présent
  1. que je notifie
  2. que tu notifies
  3. qu'il notifie
  4. que nous notifiions
  5. que vous notifiiez
  6. qu'ils notifient
conditionnel présent
  1. notifierais
  2. notifierais
  3. notifierait
  4. notifierions
  5. notifieriez
  6. notifieraient
passé composé
  1. ai notifié
  2. as notifié
  3. a notifié
  4. avons notifié
  5. avez notifié
  6. ont notifié
divers
  1. notifie!
  2. notifiez!
  3. notifions!
  4. notifié
  5. notifiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor notifier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschrijven convoquer; notificer; sommer
aanzeggen annonce; communication; convoquer; faire-part; notificer; sommer
aflezen lecture à haute voix
bekendmaken annonce; annotation; mention; notification; rapport
informeren annonce; communication; faire-part; information; informations
konde doen annonce; communication; faire-part
oplezen lecture à haute voix
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschrijven convoquer; notifier; sommer
aanzeggen convoquer; notifier; sommer
afkondigen annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique annoncer; décréter; ordonner; proclamer; promulguer; statuer
aflezen annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique achever de lire; finir un livre; lire; lire jusqu'au bout
afroepen annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique annoncer; faire l'appel des noms; proclamer
bekend maken annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique
bekendmaken annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique proclamer
iets aankondigen annoncer; faire savoir; informer; notifier; signaler
informeren annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; porter à la connaissance de; raconter; rapporter; relater; rendre compte; renseigner; s'informer; s'informer de; se renseigner
inlichten annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer donner des cours; donner des instructions; enseigner; instruire; renseigner
kennis geven convoquer; notifier; sommer
konde doen convoquer; notifier; sommer
ontbieden appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
op de hoogte brengen annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer
openbaar maken annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique
oplezen annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique
oproepen appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
sommeren appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de exhorter à; intimer; sommer; sommer de
tippen annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait
van iets in kennis stellen annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer
verwittigen annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer
waarschuwen annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer admonester; avertir; réprimander

Synoniemen voor "notifier":


Wiktionary: notifier


Cross Translation:
FromToVia
notifier waarschuwen; mededelen; notificeren notify — (transitive) To give (someone) notice of (something)

Computer vertaling door derden: