Niaiserie in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

niaiserie:
- ongein; gebroddel; geklungel; onnozelheid; naïviteit; simpelheid; kinderlijkheid; naïveteit; schaapachtigheid
Wiktionary:
- niaiserie → simpelheid, domheid, onnozelheid
- niaiserie → flauwekul, kletskoek, kletspraat, larie, lulkoek, lariekoek, nonsens, onzin, quatsch, zotteklap, gekkigheid

Frans

Uitgebreide vertaling voor niaiserie (Frans) in het Nederlands

la niaiserie (mauvaise blague; insipidité)
de ongein
- ongein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la niaiserie (bousillage; bricolage; maladresse; tripotage; inhabilité; musardise; musarderie; pataugeage)
het gebroddel; het geklungel
- gebroddel [het ~] zelfstandig naamwoord
- geklungel [het ~] zelfstandig naamwoord
la niaiserie (simplicité; ignorance; innocence; candeur; naïveté; ingénuité; fait d'être bonasse)
de onnozelheid; de naïviteit; de simpelheid; de kinderlijkheid; de naïveteit
- onnozelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- naïviteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- simpelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kinderlijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- naïveteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la niaiserie (moutonnerie; sottise)
schaapachtigheid
- schaapachtigheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gebroddel	bousillage; bricolage; inhabilité; maladresse; musarderie; musardise; niaiserie; pataugeage; tripotage
geklungel	bousillage; bricolage; inhabilité; maladresse; musarderie; musardise; niaiserie; pataugeage; tripotage
kinderlijkheid	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité
naïveteit	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité	candeur; crédulité; ingénuité; innocence; naïveté; simplicité
naïviteit	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité	crédulité; naïveté
ongein	insipidité; mauvaise blague; niaiserie
onnozelheid	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité
schaapachtigheid	moutonnerie; niaiserie; sottise
simpelheid	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité	dépouilement; frugalité; modestie; modération; pauvreté; pénurie; simplicité; sobriété

niaiserie

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• niaiserie	→ flauwekul; kletskoek; kletspraat; larie; lulkoek; lariekoek; nonsens; onzin; quatsch; zotteklap	↔ Kohl — umgangssprachlich abwertend: verworrenes Zeug; etwas unsinnig, sinnlos, töricht
• niaiserie	→ flauwekul; kletskoek; kletspraat; larie; lariekoek; lulkoek; nonsens; quatsch; onzin; zotteklap	↔ Stuss — umgangssprachlich, abwertend: etwas, das (ärgerlicherweise) unsinnig geäußert oder getan wurde; etwas unsinnig, sinnlos, töricht
• niaiserie	→ flauwekul; kletskoek; kletspraat; larie; nonsens; lulkoek; lariekoek; onzin; zotteklap; quatsch	↔ Topfen — Österreich; umgangssprachlich abwertend: Quatsch; Unsinn
• niaiserie	→ gekkigheid	↔ tomfoolery — foolish behaviour