Modèles in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

modèles:
- modellen; patronen; voorbeeld van gebruiksvoorwerp; schema's; raderbladen
modeler:
- vormen; vorm geven; modelleren; boetseren; vervaardigen; kneden; maken; vormgeven
Wiktionary:
- modeler → boetseren, modelleren
- modeler → boetseren, modelleren, vormen

Frans

Uitgebreide vertaling voor modèles (Frans) in het Nederlands

modèles:

modèles [le ~] zelfstandig naamwoord

le modèles (schémas)
de modellen; de patronen; voorbeeld van gebruiksvoorwerp; de schema's
- modellen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- patronen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- voorbeeld van gebruiksvoorwerp [znw.] zelfstandig naamwoord
- schema's [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
le modèles (dessins; motifs)
de patronen; raderbladen
- patronen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- raderbladen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor modèles:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
modellen	modèles; schémas
patronen	dessins; modèles; motifs; schémas	cartouche à balles; cartouches; motifs
raderbladen	dessins; modèles; motifs
schema's	modèles; schémas
voorbeeld van gebruiksvoorwerp	modèles; schémas

modeler:

modeler werkwoord (modèle, modèles, modelons, modelez, modèlent, modelais, modelait, modelions, modeliez, modelaient, modelai, modelas, modela, modelâmes, modelâtes, modelèrent, modèlerai, modèleras, modèlera, modèlerons, modèlerez, modèleront)

modeler (façonner; former; exister; faire du modelage; travailler; mouler; pétrir)
vormen; vorm geven; modelleren; boetseren
- vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
- vorm geven werkwoord
- modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
- boetseren werkwoord (boetseer, boetseert, boetseerde, boetseerden, geboetseerd)
modeler (former; façonner; mouler)
vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; maken
- vervaardigen werkwoord
- kneden werkwoord (kneed, kneedt, kneedde, kneedden, gekneed)
- vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
- modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
- maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
modeler (former; styliser; donner forme à quelque chose)
vormgeven
- vormgeven werkwoord (geef vorm, geeft vorm, gaf vorm, gaven vorm, vormgegeven)

Conjugations for modeler:

Présent

modèle
modèles
modèle
modelons
modelez
modèlent

imparfait

modelais
modelais
modelait
modelions
modeliez
modelaient

passé simple

modelai
modelas
modela
modelâmes
modelâtes
modelèrent

futur simple

modèlerai
modèleras
modèlera
modèlerons
modèlerez
modèleront

subjonctif présent

que je modèle
que tu modèles
qu'il modèle
que nous modelions
que vous modeliez
qu'ils modèlent

conditionnel présent

modèlerais
modèlerais
modèlerait
modèlerions
modèleriez
modèleraient

passé composé

ai modelé
as modelé
a modelé
avons modelé
avez modelé
ont modelé

divers

modèle!
modelez!
modelons!
modelé
modelant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor modeler:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
maken		confection; création; fabrication; production; réalisation; élaboration
vervaardigen		fabrication; réalisation
vormen		acte de civiliser; civilisation; développement; éducation
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
boetseren	exister; faire du modelage; façonner; former; modeler; mouler; pétrir; travailler
kneden	façonner; former; modeler; mouler
maken	façonner; former; modeler; mouler	adapter; ajuster; concevoir; confectionner; construire; créer; dépanner; fabriquer; faire; faire un prix d'ami à quelqu'un; former; mettre au point; pistonner; produire; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; réaliser; régler; rénover; réparer; rétablir; élaborer
modelleren	exister; faire du modelage; façonner; former; modeler; mouler; pétrir; travailler
vervaardigen	façonner; former; modeler; mouler	créer; fabriquer; produire
vorm geven	exister; faire du modelage; façonner; former; modeler; mouler; pétrir; travailler
vormen	exister; faire du modelage; façonner; former; modeler; mouler; pétrir; travailler	donner corps à; former; nourrir; prendre soin de; éduquer; élever
vormgeven	donner forme à quelque chose; former; modeler; styliser

Synoniemen voor "modeler":

façonner; faire; fabriquer; confectionner; bâtir; former; élaborer; oeuvrer; préparer; forger; aménager; arranger; assembler; composer; conformer; constituer; mouler; pétrir; sculpter; buriner; ciseler; figurer; graver; tailler

Wiktionary: modeler

modeler

verb

façonner une matière molle pour en faire une forme.
- modeler → boetseren; modelleren

Cross Translation:

From	To	Via
• modeler	→ boetseren; modelleren; vormen	↔ hew — to shape; to form
• modeler	→ modelleren	↔ model — create from a substance

Verwante vertalingen van modèles

modèles de construction

Remove Ads

Vertaal modèles van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor modèles (Frans) in het Nederlands

modèles:

modèles [le ~] zelfstandig naamwoord

le modèles (schémas)

le modèles (dessins; motifs)

Vertaal Matrix voor modèles:

modeler:

modeler werkwoord (modèle, modèles, modelons, modelez, modèlent, modelais, modelait, modelions, modeliez, modelaient, modelai, modelas, modela, modelâmes, modelâtes, modelèrent, modèlerai, modèleras, modèlera, modèlerons, modèlerez, modèleront)

modeler (façonner; former; exister; faire du modelage; travailler; mouler; pétrir)

modeler (former; façonner; mouler)

modeler (former; styliser; donner forme à quelque chose)

Conjugations for modeler:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor modeler:

Synoniemen voor "modeler":

Wiktionary: modeler

Verwante vertalingen van modèles