Mobilité in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

mobilité:
- beweeglijkheid; levendigheid; drukte; vrolijkheid; opgewektheid; ongedurigheid; draagbaarheid; verplaatsbaarheid; losheid; beweegbaarheid; kunnen bewegen
Wiktionary:
- mobilité → mobiliteit
Gebruikers suggesties voor mobilité:
- mobiliteit

Frans

Uitgebreide vertaling voor mobilité (Frans) in het Nederlands

la mobilité (vivacité)
de beweeglijkheid; de levendigheid
- beweeglijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- levendigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la mobilité (vivacité)
de drukte; de vrolijkheid; de levendigheid; de opgewektheid
- drukte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vrolijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- levendigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- opgewektheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la mobilité (agitation)
de beweeglijkheid; de ongedurigheid
- beweeglijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ongedurigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la mobilité (fait d'être portable)
de draagbaarheid; verplaatsbaarheid
- draagbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verplaatsbaarheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la mobilité
de losheid
- losheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la mobilité
beweegbaarheid; kunnen bewegen
- beweegbaarheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- kunnen bewegen [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beweegbaarheid	mobilité
beweeglijkheid	agitation; mobilité; vivacité
draagbaarheid	fait d'être portable; mobilité
drukte	mobilité; vivacité	activité; affairement; affluence; animation; bousculade; brouhaha; chahut; charivari; chichis; cohue; cérémonie; effervescence; embarras; esbroufe; foule; foule d'occupations; masse; multitude de personnes; pagaille; poussée; presse; remue-ménage; rumeur; tam-tam; tapage; tintouin; tracas; tumulte; vacarme; émoi
kunnen bewegen	mobilité
levendigheid	mobilité; vivacité	animation; vivacité
losheid	mobilité
ongedurigheid	agitation; mobilité	agitation; animation; effervescence; excitation; tumulte; émoi
opgewektheid	mobilité; vivacité	allégresse; belle humeur; bonne humeur; enjouement; gaieté; gaité; grande joie; humeur joyeuse; joie; jovialité; liesse; plaisir; réjouissance; satisfaction
verplaatsbaarheid	fait d'être portable; mobilité
vrolijkheid	mobilité; vivacité	allégresse; belle humeur; bonne humeur; enjouement; entrain; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; joie; jovialité; liesse; plaisir; réjouissance; satisfaction

mobilité

noun